een authentiek geschrift verhaalt hij zoo, alsof de schuld van dit feit meer aan 's Konings decreet, hetwelk hij daardoor wilde ontduiken, dan aan hemzelv' toe te schrijven ware. Zoo kan iedere dief zeggen: ‘Ik ben niet schuldig; maar wel de wet, die het stelen verbiedt.’ Dat iemand in swaving's omstandigheden tot misstappen vervalt, is, ofschoon niet goed te keuren, echter menschelijk. Maar dat men, na de straf der geregtigheid ontkomen te zijn, uit zijnen veiligen schuilhoek op eene ligtzinnige wijze die misstappen gaat verbreiden, zijne buitensporigheden daarmede verontschuldigt, dat deze de verwezenlijking zijn van zijn in het grootboek der predestinatie opgeschreven levenslot; dit geeft, gelijk wij vreezen, ten aanzien van 's mans zedelijkheid, weinig goeds te kennen. Meent swaving het in ernst, als hij zich op de predestinatie beroept? Wij weten het niet; maar het eerste zou noch zijn verstand noch zijne zedelijke beginselen tot eer verstrekken, en, wat spotternij betreft, hebben de aanhangers eener meer liberale denkwijze zulk eene hulp en dezen verdediger niet noodig. De nietsbeteekenende, jammerlijk mislukte verdediging van het tweegevecht, die hier voorkomt, is een overtuigend bewijs, dat de Schrijver waarheid spreekt, als hij van zichzelven zegt, dat de zedepredikatiën zoo min, als wijsgeerige betoogen, in zijn vak vallen. De slotsom van alles is dan, dat, wanneer de lezer onder de aandacht houdt, dat swaving, wegens het bedorvene van zijne zedelijke beginselen, zoo min een beoordeelaar is van personen en daden, wiens oordeel men voor onfeilbaar kan houden, als een geschikt voorbeeld van navolging, en dit boek aanmerkt, in zoo ver het slechts verhaalt, als eene bijdrage tot vermeerdering van zijne wereld- en menschenkennis, deszelfs lezing, bij het aangename van het onderhoud,
hetwelk het verschaft, ook in meer dan één opzigt nuttig zijn kan. - Het portret in groot costuum heeft veel van caricatuur, of liever van een paskwil op den man, wien het verbeeldt.