Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAfgeluisterd gesprek tusschen den heer Kessels en den walvisch te Parijs.Ga naar voetnoot(*)(Uit den Figaro van 14 Nov. 1829.)
De Heer kessels, (het onderste kakebeen van den Walvisch streelende.) Mijn zoogdier, hoe dank ik u! | |
[pagina 749]
| |
De Walvisch. Ik wenschte, u meer dan dat te hebben aangebragt. K. Een eerekruis is toch niet te versmaden. W. 't Is waar, dat het eereteeken van verdiensten, voor hetgeen gij verrigt hebt, eene belooning is, die verwondering baart. Ik kan u dit gulweg zeggen; wij zijn alleen. K. Hetgeen ik verrigt heb, zegt ge? Heb ik geene aanmerkelijke geldsommen besteed, om u te laten ontleden en vernissen, uwe geledingen aaneen te rijgen, u uit de Nederlanden herwaarts te vervoeren, u het paleis te doen bouwen, dat gij bewoont? Gij kost mij meer van onderhoud, dan eene Prinses; gij hebt lijfknechts, eene fraaije reiskoets, en uwe zaal is des avonds verlicht als die van een' Minister..... W. Is het mijne schuld, dat ik u niet meer opbreng? Ik zou mij opblazen, zoo ik maar konde, om mij nog grooter te maken, en het volk te lokken, dat mij thans verlaat, alsof ik een hagedisje ware. K. Het ware inderdaad niet meer dan billijk, dat men mij schadeloos stelde voor de kosten, welke ik heb moeten doen, om u aan de groote wereld te kunnen presenteren. W. Wel zeker; maar, naar mijn groot beesten - verstand, is het de zaak van het Publiek, niet van eenig Gouvernement, u schadeloos te stellen. K. Publiek en Gouvernement zijn één; wat het Publiek niet doet, doe het Gouvernement; zoo bestaat er evenwigt. De Gouvernementen behooren de wetenschappen aan te moedigen; en het is als Geleerde, dat ik het eerekruis ontving. W. Uwe geleerdheid ben ik. En welke geleerdheid? Wat heb ik den Franschen geleerd? K. Van waar de baleinen komen. W. Eene fraaije geleerdheid! Zoo ik verwaand ware, dan zou ik mij daarop moeten verheffen; maar ik laat u den roem, die mij alleen toekomt. Zeg mij eens, mijn waarde meester! zal uw eerekruis de guldens van nieuws in uwe kas doen stroomen? K. Ik hoop het. Wij zullen voortaan aanzienlijker gezelschap bij ons zien, en, zoo de dagbladen ons een weinig helpen, zal onze toeloop op nieuw beginnen. W. Wat dat betreft, geloof ik, dat het afgedaan is. De Parijzenaars zijn zoo wuft! K. Helaas! Thans loopen zij een klein monster met twee hoofden na, en verwaarloozen zij u, - u, de Koningin des Oceaans! | |
[pagina 750]
| |
W. Elk zijne beurt. Eergisteren ik, gisteren de Olifant, vandaag ritta-christina; van de Giraffe spreekt niemand meer. Zeg eens, denkt gij niet, dat de vader van het tweehoofdige kind ook het eerekruis zal krijgen? K. Zijt ge dwaas? Waardoor zou hij dat verdiend hebben? W. Hij is vader van het kind; zijt gij ook de mijne bij geval? K. Uw vader moge ik niet zijn; maar ben ik minder, dan dat? Nooit had men hier een' Walvisch gezien, vóór dat ik u hier bragt; en ik word met regt voor den uitvinder der Rorquals gehouden. Ik arbeidde alzoo voor de wetenschap. W. Wat gij zegt! (Een Bediende brengt een' brief.) Mijnheer, ziedaar een brief; hij komt uit den Plantentuin. K. Geef!....Geteekend: ‘Ali, Oppasser van de Giraffe.’ Wat mag die mij te zeggen hebben? W. Ei, lees den brief hardop! Ik ben nieuwsgierig naar berigt wegens dezen lotgenoot uit Afrika, die, even als ik, uit de Mode is geraakt. K. ‘Sidi-kessels! Uw gehoorzame Dienaar en Confrater brengt u zijnen groet.’ - Die onbeschaamde mijn Confrater!... ‘Vergun, dat ik u mijn compliment make over het fortuintje, u bejegend. Men heeft mij gezegd, dat gij het kruis van het Legioen van Eer bekomen hebt, omdat gij een' Walvisch hebt medegebragt. Ik verheug mij deswege; het geeft mij hoop, ten laatste mijne verdienste erkend te zien. Gij moet inderdaad goede voorspraken hebben bij den Sultan van Frankrijk! Men wil, dat het de gunst van een der roode Muftis is, waaraan gij het eereteeken zijt verschuldigd, dat thans uw ledig knoopsgat siert. Ik verheel het niet, dat ik, zoo vele lieden, en ook u, om hun genie en aan den Staat bewezene diensten, met het lintje ziende pronken, voornemens ben, om deze kleine amulet te vragen. Wilt ge mij dan wel eens zeggen, welken Effendi men moet gaan begroeten, om de ster te verwerven, welke uw goede Engel u heeft gezonden? Onze regten op die gunst zijn nagenoeg dezelfde; ja, ik zou durven beweren, dat de mijne de uwe te boven gaan. 't Is toch het geval alleen, dat den Walvisch op de kust van Ostende den geest deed geven; het geval, dat hem aan den oever wierp, waar gij u bevondt; het geval, dat gewild heeft, dat gij gelds genoeg hadt, om | |
[pagina 751]
| |
hem te koopen. Wat mij betreft, het geval deed niets voor mij. Ik heb mijne Giraffe in de woestijn opgezocht; ik heb daar tijgers ontmoet, tegen welke ik dapper gevochten heb; ik heb mijn beest al jagende gevangen; ik heb het getemd; ik heb het opgepast, toen het krank was; ik heb een mij ongewoon klimaat getrotseerd, om het herwaarts te geleiden: ik heb dus groote gevaren doorgestaan; gij, geenerlei. Weeg in uw binnenste, en in uwe wijsheid, mijne verdienste tegen de uwe, welke u echter het eerekruis hebben verschaft, en zeg mij, wat mij te doen sta. Zend mij het adres van uwen goeden Mufti. Er ligt u meer aan gelegen, dan gij misschien denkt, dat ik verwerve, wat men u verleend heeft. Immers, wanneer ik het krnis bekome voor het vertoonen van de Giraffe, zal men het niet zóó buitengewoon vinden, dat gij het hebt voor het uitstallen van den Walvisch op het Plein van lodewijk XV. - Dat de Profeet u voor alle onheil behoede, en u al de kruisen der wereld zende! - Uw Confrater ali.’.... Welk eene vermetelheid! W. Ali heeft gelijk, mijn vriend! - Maar, daar komt mij ook eene vlaag van eerzucht aanwaaijen. Ik wil ook eene Ridderorde hebben. Ik verdien haar in elk opzigt. K. Gij! Gij hebt reeds een' titel; gij zijt Koninklijke Walvisch. W. Dat is niet genoeg; ik wil het roode lint. K. Misschien het mijne wel? groote zottin! W. Op mijn woord, dat ware billijk. Maar welaan, maken wij den peis. Men heeft u het eerekruis verleend om mijnentwille alleen; wij zullen het, beurtelings, om den anderen dag dragen. K. Men zou u bespotten. W. Dat ware voor u eene nieuwe bron van gewin. (Een kijker treedt binnen, en het gesprek neemt een einde.) |
|