Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNapoleon aan zijn hof.[Door Mevrouw de Weduwe van den Generaal durand, Eerste Staatdame van de Keizerin maria louisa.Ga naar voetnoot(*)] Napoleon sprak gewoonlijk met eene luide stem; en, wanneer hij in eene vrolijke luim was, kon men zijn schaterend lagchen op grooten afstand hooren. Hij zong gaarne, ofschoon hij eene zeer valsche stem had en nooit wijs kon houden. Zijne lievelingsdeuntjes waren: Ah! c'en est fait, je me marie, en: Si le Roi m'avait donné Paris, sa grand' ville. - Als hij eens in een der vertrekken van de Keizerin trad, vond hij daar eene jonge Dame, met den rug naar de deur gekeerd, zitten. Aan de genen, die zich voor haar bevonden, wenkte hij, dat zij zwijgen zouden. Hij naderde zachtkens achter haar, en bedekte haar alzoo de oogen met zijne handen. Zij kende niemand, dan den Heer bourdier, (een bejaard en achtingwaardig man, eerste Geneesheer der Keizerin) die zich zoodanige gemeenzaamheid zou kunnen veroorloven; en zij twijfelde geen oogenblik, of hij het was. Houd op, Mijnheer bourdier! riep zij; meent gij, dat ik uwe leelijke, lompe handen niet herken? (De Keizer had zeer schoone handen.) Leelijke, lompe handen! hernam napoleon, terwijl hij haar het gezigt weder vrijliet; gij zijt wel keurig, inderdaad! Het arme meisje geraakte zoo zeer in verwarring, dat zij naauwelijks in staat was, zich naar een ander vertrek te begeven. | |
[pagina 644]
| |
- De Keizer bevond zich eens in de kleedkamer zijner gemalin, en trapte, zonder het te willen, de eerste Kamerjuffer op den voet. Terstond maakte hij een luid geschreeuw, alsof hij zich zeer gedaan had. Wat scheelt u toch? vroeg hem de Keizerin haastig. - Niets, antwoordde hij, in een schaterend lagchen uitbarstende; ik trapte Mejufvrouw op den voet, en ik schreeuwde, opdat zij het niet doen zoude. Gij ziet, dat ik mijn oogmerk bereikt heb. - Het is inderdaad treurig, te zien, hoe in alle tijden de letteren dienstbaar zijn gemaakt aan de laagste vleijerij. Ik geloof, dat er nooit een Vorst op aarde heeft bestaan, al was hij ook een dwingeland, welken de Zanggodinnen niet gehuldigd hebben. Ik wil geenszins eene optelling doen van de verzen, brieven, Oden enz., die in alle levende talen van Europa (het Engelsch alleen uitgezonderd) bij de geboorte des Konings van Rome in het licht kwamen. Het zij genoeg, te vermelden, dat het aantal der dichtstukken, welke te dezer gelegenheid, zoo aan den Keizer, als aan de Keizerin, gezonden werden, in minder dan acht dagen tijds, over de tweeduizend beliep. Napoleon nam die allen aan, zonder ze te lezen, en met dezelve de verzoeken om allerlei gunstbewijzen, welke de dichters veelal met den geleibrief wisten te verbinden. - Ik weet van goederhand, dat eene som van honderdduizend francs, uit napoleon's eigene kas, door den Heer dequevauvilliers, onder de makers der naar de Tuileriën opgezondene dichtstukken werden uitgedeeld. - Eene bijzonderheid, voor welker echtheid ik kan instaan, vond plaats, toen de Keizer, na zijne terugkomst van het eiland Elba, Parijs verliet, om zich aan het hoofd des legers op de grenzen van Vlaanderen te stellen. Een dier dichters van den dag, namelijk, vervaardigde, onder medewerking van twee anderen, een tooneelstuk voor het Théâtre des Variétés, opzettelijk zoo ingerigt, dat het, met eenige geringe veranderingen, even goed kon dienen, om de zegepraal van napoleon, als om de wederkeering van lodewijk XVIII te vieren. - Toen napoleon met maria louisa in de Nederlanden reisde, begon men het eerst te bemerken, dat de goede verstandhouding tusschen hem en den Keizer van Rusland verminderde. Te Amsterdam had men in het vertrek der Keizerin eene fortepiano geplaatst, die als eene secretaire | |
[pagina 645]
| |
gemaakt was; op dezelve stond een borstbeeld des Keizers van Rusland. Eenige oogenblikken na zijne aankomst wilde napoleon zien, of de Keizerin wèl gehuisvest was. Haar vertrek bezoekende, werd hij het borstbeeld gewaar, nam het weg, en hield het onder zijnen arm, zonder een woord te zeggen. Zoo liep hij alle kamers met hetzelve door, ofschoon het vrij zwaar was. Heengaande, gaf hij het aan Mevrouw D....., zeggende, dat hij het weggenomen wilde hebben. Deze handelwijze verbaasde allen, die er getuigen van waren, dewijl men nog niet het minste misverstand tusschen de beide Keizers bemerkt had. - In Holland scheen napoleon voor een oogenblik zekere genegenheid voor eene jonge Hofdame, die maria louisa vergezeld had, Prinses aldobrandini, te gevoelen. Zij was zeer beminnelijk, had vernuft, en wist bijzonder wel te praten. Op eenen avond, dat zij ongemeen had geschitterd, zeide hij tot de Keizerin en de Hertogin de montebello, dat zij, zoo zij volmaakt wilden worden, zich slechts hadden toe te leggen, om de Prinses volkomen te gelijken. Dit was de eerste maal, dat hij maria louisa in eene kwade luim bragt. Doch zij liet dezelve niet anders blijken, dan dat zij stilzweeg, en zij toonde geene gevoeligheid tegen de Prinses. Maar de Hertogin vond zich diep beleedigd, en sedert dien tijd hield zij niet op, der jonge Hofdame, bij elke gelegenheid, bijtende gezegden toe te voegen. - Den 18 Mei 1812 kwamen de Keizer en Keizerin van Oostenrijk te Dresden, alwaar destijds napoleon en maria louisa zich bevonden. Terstond bij de eerste zamenkomst gaf eerstgenoemde aan napoleon te kennen, dat de bonapartes weleer souvereine Vorsten van Treviso geweest waren. Hij zeide, daarvan volkomene zekerheid te hebben, dewijl hij zich de bewijsstukken had laten voorleggen. Keizer frans hechtte aan het blijk van dezen adel zoo veel waarde, dat hij haastig napoleon verliet, om dit berigt ook aan maria louisa mede te deelen, die er zich insgelijks over verheugde. Napoleon beweerde, ‘dat men het mis had, en dat zijn adeldom slechts van den slag van Marengo dagteekende.’ - Toen de regering van napoleon ten einde liep, hield hij zich eenigen tijd op te Fontainebleau. Het was in het begin der maand April 1814. Destijds kwam hij eens | |
[pagina 646]
| |
met een nieuwspapier in de hand, en riep met verontwaardiging: Zij zeggen, dat ik een lafaard ben! Gewoonlijk sprak hij over de staatkundige voorvallen met zoo veel koelbloedigheids, alsof hij er niet het minste persoonlijk belang bij had. Lodewijk XVIII was dikwerf het onderwerp zijner gesprekken. De Franschen, zeide hij, zullen hem de zes eerste maanden beminnen; gedurende de zes volgende zullen zij allengs onverschillig worden; en een jaar later, adieu! - o, ik ken ze! - Eens las hij een verhaal van de harde behandeling, welke de Paus ondergaan had, en zeide: Ja, het is waar; de Paus werd mishandeld - harder behandeld, dan ik wilde. - Op eenen morgen met den Generaal sebastiani pratende, maakte hij de aanmerking, dat noch de Russen, noch de andere Mogendheden hem overwonnen hadden; maar dat zijn ondergang was veroorzaakt door de vrijzinnige begrippen, dewijl hij deze te veel had willen onderdrukken in Duitschland. - De troon des Konings van Westfalen (niet die van murat, gelijk men ten onregte beweerd heeft) werd gekocht door den eigenaar van het koffijhuis les Mille Colonnes, te Parijs, om aan zijne prachtige inrigting nog meer luister bij te zetten. Elken avond zat daarop de schoone limonadière, welker bekoorlijkheden alzoo des te betere uitwerking deden. - Bij zekere gelegenheid zeide napoleon tot zijnen broeder jérôme: Indien het waar is, dat de majesteit der Koningen in hunne gelaatstrekken staat uitgedrukt, kunt gij gerustelijk incognito reizen. - Toen napoleon Eerste Consul was, ontving hij gaarne aan zijne tafel letterkundigen, geleerden en kunstenaars. Op het land zijnde, speelde hij met hen onderscheidene spelen, en bij voorkeur een spel, dat de Franschen aux barres noemen, zoo veel als bij ons diefje-, schuilhokje- of vaârtjespelen. Voor dit spel der jeugd had hij bijzonderen smaak behouden, buiten twijfel omdat hetzelve eenigermate als een beeld van den krijg beschouwd kan worden. Nadat hij met de Keizerlijke waardigheid bekleed was, meende hij, dat het décorum hem verbood, zoo te blijven handelen. Hij veroorloofde zich derhalve alleen dergelijke oefening te paard, waarvan hij veel hield, ofschoon hij dikwerf er afviel. Dit gebeurde eens te Trianon, terwijl hij zich vermaakte met de Keizerin na te zetten in een met heestergewas beplant grasperk. | |
[pagina 647]
| |
Hij stond oogenblikkelijk op, zette zich, luidkeels lagchende, weder in den zadel, en reed voort, schreeuwende: Casse-cou! - Ook na zijn huwelijk met maria louisa heb ik hem evenwel nog vaârtje zien spelen; en hij liep nog vlug, ofschoon hij zeer vet was. Terwijl het Hof zich te Rambouillet bevond, speelde men eens met een groot gezelschap schuilhokje, waarbij de Keizer twee malen viel. Hij schoot met geweld toe op zijne tegenpartij, den Grootmaarschalk, en deze ontweek telkens den aanval, zoodat napoleon bij herhaling, vier schreden van hem, in het zand tuimelde. Hij rigtte zich op, zonder een woord te zeggen, en vervolgde het spel met dezelfde opgeruimdheid. - Terwijl napoleon met de Keizerin ontbeet, vroeg hij aan eene der eerste Hofdames, wat wel de warme pastei, die op tafel was, mogt kosten. Twaalf francs voor uwe Majesteit, antwoordde zij glimlagchende, en zes francs voor een' burgerman te Parijs. - Dat is te zeggen, hernam de Keizer, dat men mij besteelt? - Neen, Sire! sprak zij; maar het is het gebruik zoo, dat een Vorst alles veel duurder betaalt, dan zijne onderdanen. - Dat versta ik niet, riep hij met hevigheid, en ik zal er orde op stellen. Inderdaad gaf hij acht op bijzonderheden van het inwendige der huishouding, welke dikwijls door zeer velen in hoogen en lageren stand niet worden nagegaan. - Op een' anderen tijd bevond hij zich bij maria louisa en had zijn' zakdoek vergeten. Men bood hem er een' aan, die der Keizerinne toebehoorde; dezelve was geborduurd en bezet met kant. Hij vroeg de Dame, die hem dezelve toereikte, naar den prijs daarvan. Sire! zeide zij, deze doek zal 70 à 80 francs waardig zijn. Hij liet haar de som nog eens herhalen, en, nadat hij haar wèl verstaan had, sprak hij tot haar: Wel nu, zoo ik eene der Hofdames van de Keizerin ware, zou ik haar alle dagen een' zakdoek ontstelen; dat bedroeg dan zekerlijk meer, dan mijn inkomen. - Het is gelukkig, Sire! antwoordde zij hem lagchende, dat hare Majesteit meer vertrouwde en minder baatzuchtige personen bij zich heeft, dan uwe Majesteit zich schijnt te willen doen voorkomen. De Keizer stootte zich niet aan dit antwoord. - Het schrift van napoleon was altijd zeer slecht geweest, en in de laatste tijden geheel onleesbaar geworden. Alleen zijne Geheimschrijvers, die er aan gewoon waren, konden het ontcijferen. In zijne handteekening waren enkel | |
[pagina 648]
| |
de drie eerste letters te onderscheiden; het overige bestond uit eenige verwarde trekken. De post van Eersten Secretaris des Keizers ging met onbegrijpelijk veel moeite gepaard. De Heer de menneval bekleedde denzelven tien jaren lang. Eindelijk stelde napoleon hem tot Secretaris van maria louisa aan, en zeide tot haar, toen hij hem aan haar voorstelde, dat deze de achtingwaardigste en bescheidenste man was, dien hij ooit gekend had; maar dat hij hem zich had laten dood werken. Daar ging inderdaad geen nacht voorbij, dat de Keizer hem niet roepen liet, om hem iets in de pen te geven; en dit gebeurde soms verscheidene malen in éénen nacht. - Napoleon had een buitengewoon sterk gestel. Hij sliep, wanneer hij wilde. Hierom kon hij zoo gemakkelijk het werken bij nacht doorstaan. Gewoonlijk begaf hij zich ten tien ure te bed, stond om een of twee ure reeds weder op, werkte tot vijf of zes, baadde zich, liet zich kleeden, ontving menschen, ontbeet tegen tien ure, en begon weder te arbeiden tot den middag; dan ging hij bij zijne vrouw, of deed eene wandeling; doch was het werk dringend, zoo bleef hij er dikwerf tot den avond bij. Doorgaans kwam hij verscheidene malen op een' dag bij de Keizerin, en zij gingen te zamen hunnen zoon zien. Als napoleon een weinig tijds voor zich had, zette hij zich, na wat gepraat, zijne vrouw omarmd en met zijn kind gespeeld te hebben, in een' armstoel neder, en viel dan, onder het spreken, in diepen slaap. Hij sliep dus, tot dat men hem kwam berigten, dat er op hem gewacht werd. Tusschen zeven en acht ure hield hij, alleen met de Keizerin, het middagmaal; des zondags at hij met de familie. - Wanneer men napoleon een verzoekschrift aanbood, stelde men het zijnen Aide de Camp ter hand, of stak het in zijn' zak; dit laatste was een blijk, dat hij het verzoek in overweging wilde nemen. Deed hij het sluk in den linker zak, dien men den goeden zak noemde, zoo mogt men gerust vertrouwen, dat hij, zelfs alvorens het onderzocht te hebben, geneigd was, hetzelve toe te staan.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|