| |
Historisch verhaal van een' Griek, behoorende tot de equipagie van het Turksche admiraalschip, tijdens deszelfs verbranding in de haven van Scio.
De Turksche vloot, voor geenerlei gevaar beducht, lag gerustelijk geankerd voor Scio, in een' schoonen nacht der maand Junij: het was al laat; de aan boord gehouden wordende koffijhuizen waren reeds van derzelver bezoekers verlaten. De Turken gaven zich over aan den slaap, door elkander nederliggende, gelijk lastdieren, op het dek. De Kapitein-Pacha had zich opgesloten in zijne prachtige kajuit; en, naardien er geene geregeld geordende nachtwaak aan boord van een Turksch oorlogschip bestaat, volgden zijne Officieren diens voorbeeld. Ik, benevens eenige Grieksche matrozen, die nog op de derde brug waren verbleven, wij
| |
| |
vermaakten ons, bij gebrek van beter, met den gang van een schip met zwart zeil gade te slaan, hetwelk wij van de eiianden van Spalmadore zagen opdagen, en, dwars door het kanaal, regelregt op ons aanhouden. Het spoedde zich zachtkens voort, en naderde meer en meer. Wij wendden er het oog niet van af, zonder dat het ons eenige vrees inboezemde, tot op het oogenblik, dat wij een ander zeil in het gezigt kregen. Toen eerst vatteden wij argwaan op, daar het eerst ontdekte vaartuig ons zoo digtbij was gekomen, dat het welhaast aan stuurboord van onze drie bruggen zich zou bevinden. Thans haastte ik mij, een' der Turksche bevelhebbers te gaan waarschuwen; maar deze overlaadde mij met verwenschingen, dat ik hem in zijnen slaap stoorde, schold mij voor een' domkop, hoonde mij, door mijne moeder voor eene h ... uit te maken, zeide al brommende, dat het zeker een Smirnsch koopvaardijschip zijn zou, en, zich op de andere zijde wendende, sliep hij weder in. Intusschen naderde het verdachte schip al meer en meer. Ik keerde mij tot eenige Turksche soldaten, die mij op dezelfde wijze als de Officier bejegenden, zich niet weinig verwonderende, dat ik mij veroorloofde de rust te verstoren op zulk een ontijdig nur. Wat konde ik thans meer uitregten?
Toen ik weder op de stuurplecht kwam, was het vaartuig, dat mij zoo zeer ontrustte, ons van achteren tot op een pistoolschot genaderd. Het was eene brik, zwart gelijk Satan. Ik ontwaarde geene levende ziel aan boord, behalve hem, die het roer bestuurde. Op eigen gezag riep ik hem toe, het ruime sop te kiezen, of dat men hem in den grond zou boren. Men gaf geen antwoord; maar, begunstigd door een labberkoeltje, kwam de brik ons eindelijk op het lijf, somber en zwijgend als het graf. Met alle oplettendheid deszelfs onverklaarbare bewegingen gadeslaande, zag ik den man aan het roer zijnen post verlaten, na hetzelve aan bakboord te hebben vastgezet: terstond daarop hoorde ik een geluid als van roei riemen; ik ontdekte toen aan den achtersteven eene sloep, onder den wind van de brik wegsluipende. In een' oogwenk stiet nu de brik met geweld op de zijde van ons schip, waaraan zij, ten zelfden tijde, op eene wijze, welke mij toen onverklaarbaar was, zich vasthechtte, gelijk een polijp met duizend takken. Nog eer een derde der snurkende Turken was ontwaakt, eer een dozijn van hen hunne pieken en andere vereischte werktuigen, om ons van een'
| |
| |
zoo verschrikkelijken vijand te ontslaan, hadden gegrepen, barstte de brik los.
Een ontzaggelijke volkaan braakt, in de geweldigste uitbarsting, geene ijsselijker vlammen, of dondert met schrikbarender gerucht, dan dit zwarte en, in vergelijking, nietige vaartuig, welks ontvlamde ingewanden hetzelve weldra, in duizend brokken, ten hemel wierp, om vervolgens, in een' digten vuurregen, in de golven, op ons dek en in ons want neder te storten. Aldus vernielde het schip, dat ons den dood aanbragt, zichzelf, terwijl het ons vernielde. Nog zagen wij hen, die op ons dit zoo geduchte werktuig hadden afgezonden en deszelfs werking bestuurd: vlug en vaardig vloog hunne sloep over de oppervlakte heen; maar, wat ons betreft, behoefden zij den gang van het vaartuig niet te verhaasten, dewijl de Turken aan geheel iets anders hadden te denken, dan hen te vervolgen. Ons schip stond reeds in brand: de vlammen sloegen midden in ons want, en wierpen op herzelve een akelig schijnsel; zij braken op zoo vele plaatsen te gelijk uit, dat het verbijsterde scheepsvolk niet wist, werwaarts zich het eerst te wenden. De Kapitein-Pacha vloog naar het dek, als een mensch, die den klank der jongste bazuin had gehoord. Hij verloor (men moet zulks erkennen) geenen tijd met onnut gejammer, maar deed eene ongemeene vastheid van geest blijken, en gaf de doelmatigste bevelen; maar het vuur had zich reeds te zeer verbreid, en de algemeene verwarring was te groot, om iets van belang uit te rigten. Terwijl hij orders gaf, de vlammen te onderscheppen, die alreeds de mars van den grooten mast aangrepen, riep men uit het scheepsruim, dat het benedenste dek in vlam stond: terstond verliet een deel der manschap zijne zijde, en sprong in zee. Vergeefs liep hij heen en weder, pogende, door dreigen en bidden, orde en eenheid in de verrigtingen daar te stellen: de matrozen wisten, in hunnen doodsangst, niet, wat zij deden. Vruchteloos liet hij hun zijne goudbeurs zien, en deelde dezelve onder hen uit: wat was goud voor menschen, die wisten, dat een oogenblik verwijls, bij
het vlamvatten der kruidkamer, hen onvermijdelijk zou doen in de lucht vliegen?
Sommige onzer sloepen waren verbrand; de andere werden vlot gemaakt, en de menigte, die zich daarin wierp, deed ze, met hen, ten afgrond zinken. Intusschen verspreidde zich de brand meer en meer; elk oogenblik kon dezelve het
| |
| |
kruid bereikt hebben. Het geschut, of dubbel geladen, of ook met schroot, begon te gloeijen. Door de vlammen aangegrepen, vuurde het, bij tusschenpoozen, af, met donderenden slag en schok. Het woest geschreeuw, de verwenschingen, de redelooze handelwijze van sommigen, de stompe ongevoeligheid en de sprakelooze wanhoop van dezen, de volslagene zorgeloosheid, het stuipachtig lagchen en de buitensporige razrenij van genen, (want meest allen gedroegen zich als zinneloozen) dit alles leverde voor het oor een gerucht en voor het oog een tooneel, bij niets te vergelijken!
Breed geeft men op van de onderwerping des Muzelmans, en den verwonderlijken invloed van de leer des Noodlots op zijn gemoed. Wat mij betreft, (voor zoo veel onze veege toestand mij tot dusdanige opmerkingen in staat stelde) ik heb weinig gezien van die zoo hooggeroemde gelijkmoedigheid van ziel, van dat onwrikbaar geloof in den Profeet. Schier allen schenen mij op dezelfde wijze gesteld te zijn, als anderen in gelijke omstandigheden; en, inderdaad, wanneer ik eenige weinige aanzienlijke Turken uitzonder, vertoonden de Grieken, die zoo verachte slaven, oneindig meer vastheid en tegenwoordigheid van geest, dan hunne meesters. Ver het meerendeel der Turken sprong in zee, zonder te bedenken, of zij, al zwemmende, eenen togt van twee mijlen konden doen, noch zelfs, of zij zwemmen konden in 't geheel; want men begrijpt ligtelijk, dat, op ongeveer 800 Turken, een goed deel met zwaarlijvigheid was bezwaard. Geen van hen berekende het groot gevaar, dat hen dreigde, zelfs te midden der golven, van de ontzettende losbarstingen van het geschut. Ik wil niet pogen, mijnen eigen' moed te verheffen. Ik was buiten mijzelven, en het hoofd liep mij om, even als de overigen. Ik stond dus op het punt, mij desgelijks in zee te werpen, toen een Griek, een stadgenoot van mij, zoo dapper en bij de hand als een mijner landgenooten maar zijn kan, mij bij den arm greep, en haastig tot mij zeide: ‘Hoe nu! gij even zinneloos als die stomme Turken? Zoo gij in zee springt, kan het niet missen, of een dier logge ligchamen hecht zich aan u, en sleept u met zich in den afgrond, of wel een kanonskogel vermorzelt u den kop. Het schip zal nog niet zóó spoedig in de lucht vliegen. Ziet gij niet, nu de kabels gekapt zijn, dat de wind ons met gang naar het land drijft, en dat ieder oogenblik ons nader bij het
| |
| |
eiland brengt? Volg mij, yorghi!’ Ik volgde mijn' raadsman voor op het schip. Daar vond ik een aantal Grieken, die zich aan den boegspriet of aan deszelfs want hadden vastgeklemd. Wij deden desgelijks, in stilte en schier zonder ademhalen het oogenblik verbeidende van het losbarsten der kruidkamer.
Ik vergat nog te zeggen, dat, vóór ik het dek verliet, ik den Kapitein-Pacha eene poging zag in het werk stellen, om, door middel van eene sloep, die slechts ligt beschadigd was, het schip te verlaten. Zijne slaven bragten in allerijl zijne schatten en kostbaarste zaken aan boord derzelve; en reeds klom hij zelf langs het schip neder, toen een hoop Turken, door wanhoop gedreven, zich op de sloep wierp. Turken, gouden serviezen, amber-pijpen, heerlijke shawls enz., met al wat de sloep verder inhad, werd oogenblikkelijk met haar verzwolgen. Men heeft algemeen gezegd, dat de Kapitein-Pacha in de sloep zelve gedood werd door den val van een deel der scheepsmasten; maar ik kan verzekeren, dat hij met het schip is in de lucht gevlogen. Toen ik mij voor op het schip begaf, zag ik hem, te midden van rook en vlammen. Hij stond, met den rug leunende tegen de zeilschans, de armen over de borst geslagen, en het hoofd opwaarts geheven naar den brandenden hemel, die zich over hem niet ontfermde. Een mijner medgezellen heeft mij berigt, dat men hem in deze houding nog gezien heeft op het oogenblik, dat de groote uitbarsting voorafging.
Niets anders kan ik van die uitbarsting vermelden, dan dat dezelve verschrikkelijk was. Ik vernam alleen een' ijsselijken slag, een' schok, bij niets te vergelijken, een uitslaan van vlammen, dat den ganschen aardbol, als 't ware, met eene geheele verbranding scheen te dreigen, een' digten regen van brandende stoffen, die in zee nederploften met het gesis van tienduizend slangen te gader. De schok wierp nagenoeg ons allen verre van het gedeelte des schips, waar wij gevlugt waren. Eenigen (dit was het kleinste gedeelte) kwamen om, verplet door den val van zware stukken houts; de overigen zwommen naar den oever. Mijne ledematen hadden die kracht en vlugheid niet meer, welke, in mijne jeugd, mij in staat stelden, om van Stanchio naar Calymna over te zwemmen; maar, geholpen door eene drijvende plank, welke het mij gelukte te grijpen, was ik echter een der eerste Grieken, die den
| |
| |
kleinen vuurtoren, op het vernielde hoofd van Scio nog overeind staande, bereikten.
Onze blikken naar het schip wendende, zagen wij, dat het voorschip nog vlot scheen, en dat de fokkemast nog overeind stond; maar weldra werd alles verbrijzeld, en des anderen daags was er niets meer van het ontzaggelijk scheepsgevaarte te zien, dan eene massa van wrakken, over de oppervlakte der wateren of op het strand des eilands verspreid. Van ongeveer negenhonderd personen, die zich aan boord bevonden, ontsnapten drie-en-tachtig aan den dood; ik meen te mogen verzekeren, dat daaronder niet één enkele Turk was. Vele ongelukkige Grieken, gevangenen of slaven, vergingen met het schip; onder dezen telde men drie jonge kinderen van Scio. |
|