op zijne, den 11den Januarij 1829, ter gelegenheid van de viering van den 250sten verjaardag van de stichting der Deventersche Hervormde Gemeente, gehoudene Leerrede: ‘Somtijds behandelde hij’ (moonen nam.) ‘ook de Latijnsche lier, schoon ik niet weet, dat daarvan iets in druk is uitgegeven.’ (Zie gen. Leerrede, bl. 75.) Intusschen bestaan er toch werkelijk zulke proeven, die het onwedersprekelijk bewijzen, dat moonen als Latijnsch Dichter ook wezenlijke verdiensten had. In het Latijnsche werk van bynaeus, onder den titel: a. bynaei de Morte J.C., te Amsterdam in 1691 uitgekomen, wordt vooraan eene Elegie van hem gevonden, met dit opschrift: Elegia ad petrum francium, oratorum et poëtarum nostri seculi facile principem, de antonio bynaeo collega desideratissimo. En na zijn overlijden is er van hem een bundel Latijnsche Gedichten, te Groningen, uitgegeven. Deze bundel, door aankoop mijn eigendom geworden, is in klein octavo gedrukt, en heeft ten titel: arnoldi moonenii Zwollani verbi divini ministri dum viveret Daventriensis Poemata Latina. Groningae, apud joh. a velsen, 1716. En in de Latijnsche Voorrede van den Drukker wordt berigt, dat deze Gedichten naar het handschrift van moonen, den Steinfurtschen Hoogleeraar g. francken, een' bloedverwant van den beroemden man, toebehoorende, en in dezelfde volgorde, als de overledene dezelve had gerangschikt, zijn uitgegeven. Den hoogschatteren en beminnaren der Latijnsche dichtkunst geen ondienst vermeenende te zullen doen, met hun dezen, thans zoo zeldzaam voorkomenden, bundel eenigzins nader te
leeren kennen, wil ik hier ter proeve een paar stukjes uit denzelven mededeelen:
Epitaphium infantis, cui Joanni Secundo nomen.
Epigramma.
Infans hoc recubat tumulo, sublime Secundi,
Qui Belgas docuit Basia, nomen habens.