Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 515]
| |
geene betere ligging kunnen kiezen. Dezelve bood een onbelemmerd uitzigt over het omringend oord, in eene wijde uitgestrektheid, en was tevens door naburige heuvels gedekt voor het geweld van gure winden. De landelijke woning stond ver genoeg van het dorp, om van het gewoel geen' overlast te hebben, en niet te verre, om alle de voordeelen der nabijheid van menschen te genieten. Een smal voetpad liep voorbij derzelver deur naar de kerk. Des zondags hielden de dorpelingen daar soms een weinig stil, om de netheid der hoeve te bewonderen, of den aangenamen geur der bloemen, die in elk saizoen in den welbewerkten en zorgvuldig gewieden tuin bloeiden, in te ademen, of om den nabuur te begroeten, wanneer hij zich naar de kerk begaf met zijne vrouw en vijf kinderen, allen voorbeelden van datgene, wat een landman met zijn gezin behoort te zijn. Deze boerderij was sedert ruim eene eeuw bezeten door jakob morland en diens voorouders. Zij hadden nooit hooger noch lager stand gehad, dan eenvoudig dien van boeren, die het land in pacht of huur hebben, en hunne middelen waren steeds evenredig aan hunne behoeften of begeerten geweest. De vader van jakob, ofschoon een braaf en geacht man, had echter zijn tijdelijk belang niet zeer behartigd. Hij had zijne vrouw vroeg verloren; en, toen hij stierf, liet hij zijnen zoon weinig anders na, dan een' goeden naam. Jakob was wèl gehuwd - wèl, in den eenigen zin, waarin dit woord op het huwelijk toegepast mag worden. Zijne vrouw was eene dier gezegenden, welke het heil van den godsdienst kennen, waarderen en genieten. Zijne kinderen werden opgevoed in de vreeze des Heeren. Godsdienstigheid bevordert vergenoegdheid, en zonder vergenoegdheid is er geen geluk. Dit bleek hier vooral op eene treffende wijze, niet alleen aan het karakter en gedrag dezer landlieden en aan de geheele gesteldheid des gezins, maar ook aan hunne huiselijke inrigtingen en aan hunne oplettendheid op alles, wat goede smaak mogt heeten en, door bevallige eenvoudigheid, hun huis zoo bekoorlijk maakte. Jakob kwam dan ook nooit in verzoeking, om hetzelve te verlaten en elders het vermaak na te jagen, dewijl hij nergens meer genoegen, dan in den eigen' huiselijken kring, kon vinden, alwaar zijne dierbare maria en vrolijke kleinen hem door hartelijke genegenheid zijn dagwerk verligtten, of na gedanen arbeid de moeite beloonden. | |
[pagina 516]
| |
Donker zijn dikwerf de wegen der Voorzienigheid; doch voor het oog des geloofs is er meestal lichts genoeg, om te zien, dat, wanneer deugdzamen in verdrukking leven, de wederwaardigheden dienen, om hen te beproeven en te louteren, niet om hen te kwellen. Dan vooral blijkt hunne zedelijke sterkte, en hunne voortreffelijkheid openbaart zich in tegenspoed, gelijk de reuk van sommige bloemen, als ze gekneusd zijn, - krachtiger in uitwerkselen en in grootere uitgebreidheid nut doende. Maria morland had haar zesde kind ter wereld gebragt; maar hare ernstige en gevaarlijke ziekte hield haren echtgenoot sedert eenige weken van zijn werk. Naauwelijks was zij hersteld, toen hunne koe stierf, en twee hunner schapen gestolen werden. Dit ongeluk was oorzaak, dat jakob voor de eerste maal in zijn leven de pacht niet op den tijd betalen kon. Hij hoopte evenwel vroeg in den herfst het geld te hebben; maar, ten gevolge van de nablijvende zwakheid zijner vrouw, was zijn oogst zeer laat, en het natte jaargetijde begon, eer men de inzameling had gedaan. Hierbij kwamen nog andere rampen; en hij zag geene mogelijkheid, om de schuld te betalen, waarover de rentmeester van zijnen landheer, een koud en hardvochtig man, hem reeds zeer lastig viel. Jakob was te opregt en eerlijk van beginselen, om binnen zeer korten tijd betaling te beloven; want hij wist, dat hij vele maanden van voorspoed zoude noodig hebben, om zich van de geledene schade te herstellen. Er werd dus beslag gelegd op zijn huis en land. Jakob morland zag zich met zijn gezin verdreven uit de oude bezitting zijner voorvaderen. Zij hielden niets over, dan hunne eerlijke harten en een nederig vertrouwen op Hem, dien zij kenden als dengenen, die de fraaije bloemen in hunnen tuin sierde en voor de tjilpende musschen zorgde, welke nestelden onder het dak der woning, waaruit zij verdreven werden. Het gansche gezin was reeds over den drempel gegaan, en had zich eenige minuten in den tuin opgehouden. De vrouw vertrouwde haar jongste kind aan de zorg van den oudsten knaap, en keek door het half geopende venster in de onlangs nog zoo vrolijke en gelukkige kamer. Tranen kwamen in hare oogen; zij keerde zich om, plukte eene passiebloem af, en staarde met zoo innigen weemoed op dezelve, alsof zij het laatste vaarwel zeide aan eene plant, die zij langen tijd had gekweekt en bemind. Eene treurige groep kinderen | |
[pagina 517]
| |
omringde haar, en deed haar menigvuldige vragen, onder anderen, of zij de bloemen niet zouden medenemen. De arme, diep bedroefde moeder wendde zich af - zij kon zich niet langer inhouden, maar elk der kinderen, het eene na het andere, aan haren boezem drukkende, weende zij bitterlijk, terwijl zij bad: God! zegen hen! Haar man, geheel bezig en schijnbaar onbezwaard, was nog eenmaal in de woning getreden, om te zien, of hij ook iets had achtergelaten; doch toen hij terugkeerde, was het blijkbaar, dat derzelver ontbloote muren en verlaten toestand een' diepen indruk op hem gemaakt hadden. Hij zag zijne vrouw aan, onderdrukte zijn hartzeer, en sprak tot haar: Kom, maria! neem uw kind op; God zal ons naar een ander verblijf geleiden. Het gansche gezin ging door de kleine tuindeur, keerde zich nog eens om, ten einde hun eenmaal zoo gelukkig huis te beschouwen, en verwijderde zich daarop schoorvoetende. De huishond was een stil aanschouwer van het voorgevallene geweest, en scheen volkomen bewust te zijn van de droevige ramp, die zijns meesters huis had getroffen: hij liep van den eenen naar den anderen, huilde en kwispelde met den staart - dan weder ging hij in den tuin liggen, en keek onrustig naar zijn volk. Hij wachtte, tot de laatste der kinderen de tuindeur uitging, en volgde toen langzaam; maar, zoodra hij een weinig was voortgegaan, keerde hij terug, keek door de haag, huilde een treurig vaarwel, en verwijderde zich toen mede, zijne oude vrienden naloopende. Jakob morland was in het gansche oord bekend als een braaf en eerlijk man. Hij ondervond ook weldra de voordeelen van een' goeden naam ten tijde van tegenspoed. Wat getrouwe vriendschap is, zou hem niet zoo duidelijk gebleken zijn, ware het hem steeds naar wensch gegaan in de wereld. Bij stilte vordert het schip geene inspanning van eigene of vreemde kracht; in den storm wordt deszelfs hechtheid beproefd. Jakob werd niet verlaten door zijne naburen, noch vergeten door dien Vriend, die rust beloofd heeft aan allen, die vermoeid en zwaar belast zijn en tot Hem om hulp roepen. De man was arm; maar zijn vertrouwen op God hield hem staande en welgemoed, als in betere dagen. Elken morgen en elken avond verzamelde zich het gansche gezin tot het gebed, zoo als zij van vroegeren tijd gewoon waren. | |
[pagina 518]
| |
Iederen zondag kwamen zij te kerk in rein gewaad, ofschoon minder opgetooid, dan bij vorige welvaart. Hunne nederige woning was, gelijk weleer bij gunstiger omstandigheden, een verblijf der blijmoedigheid en des geluks; in dezelve ontmoette men vrolijke aangezigten en vergenoegde harten. Jakob moest nu weder van onderen op beginnen; maar het ging hem vervolgens zoo wèl in de wereld, dat zijn voorspoed als tot een spreekwoord onder de naburen werd, terwijl zij daarbij zich herinnerden, dat godsvrucht de belofte heeft des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Ramp en verdriet bezoeken den braven slechts in het voorbijgaan; bij den ongodsdienstigen nemen zij duurzaam verblijf. Jaar op jaar volgden nieuwe zegeningen. Door vlijt en spaarzaamheid werd jakob morland, na verloop van niet zeer langen tijd, een welgestelder man, dan hij in de dierbare woning zijner voorouderen was geweest. Zeven jaren, nadat hij in armoede was verdreven, had hij gelegenheid en middelen, om zijne voormalige hoeve te koopen. Hij werd dus eigenaar, en bewoont met de zijnen de kleine boerderij tot op dezen dag; hun stand in de maatschappij is thans hooger, maar hunne nederigheid en deugdzaam karakter blijven dezelfde. Het tooneel der terugkeering van dit goed en gelukkig huisgezin tot de voorvaderlijke woning was van dien aard, dat het niet ligt vergeten zal worden door de lieden, die zoo wel de terugkomst als de verdrijving met eigene oogen aanschouwd hadden. Het was des avonds na een' schoonen lentedag, toen zij de tuindeur binnenstapten. De jongere kinderen liepen haastig, gispten de veranderingen, die er gemaakt waren, en begonnen reeds te spreken van verfraaijingen des tuins, welke zij in den zin hadden; maar de moeder bleef een oogenblik stilstaan; met een' traan van genoegen zag zij over de haag, en beschouwde alle de voorwerpen rondom haar met een gevoel, dat alleen hij kon beseffen, die de omstandigheden harer geschiedenis wist. Na weinig tijds rondgezien te hebben, sloeg zij hare oogen ten hemel, vouwde de handen, en weende van dankbare blijdschap. Zij had geweend, toen zij de dierbare plek gronds verliet; zij weende thans bij het terugkeeren - toen had zij zich onderworpen, en nu was zij dankbaar. Uit onderscheidene bronnen vloeiden hare tranen; zij had toen geloofd in de belofte, dat zij in den nood niet verlaten zou worden, en nu zag zij de belofte vervuld. | |
[pagina 519]
| |
Haar man was bezig met het ontladen van zijnen wagen; maar ondertusschen deed hij haar velerlei vragen, onder anderen of de kamperfoelie reeds bloem had, of de rozestruiken nog in wezen waren, of de leliën al bloeiden, en dergelijke dingen meer, welke hem en haar beide evenzeer ter harte gingen. De hond moet niet vergeten worden - de oude hond, getrouwe medgezel in het ongeluk, thans deelgenoot in den voorspoed. Hij ging langzaam en statig langs elk pad in den tuin, alsof hij in iedere bloem en heester eene oude kennis wedervond; nu eens liep hij kwispelstaartende rondom zijnen meester, en dan weder legde hij zich hijgende voor de huisdeur neder. Binnen weinig tijds was het geheele gezin in het woonvertrek gezeten, waar zich nu zekere welvaart vertoonde. Men vereenigde zich in een hartelijk gebed, zong een godsdienstig lied, en wijdde alzoo de voorvaderlijke woning weder in. |
|