| |
Brief uit en over het Oosten.
Niet verre van Cairo, op den weg naar de woestijn, ligt het schoonste kerkhof van Egypte, dat der Mammelukken, waar de Beys en hunne familiën begraven liggen. De gedaante hunner tomben is zeer onderscheiden, en men vindt onder dezelve sommige, die zeer prachtig zijn. De praalgraven zijn geplaatst onder kiosken met marmeren zuilen, en er zijn er verscheidene, die met zeer fraai beeldhouwwerk voorzien zijn. De grafsteden der Kalifs bevinden zich aan eene andere zijde, op omtrent anderhalve mijl afstands van de stad, te midden van zandvlakten. Het zijn schoone gedenkstukken van Moorsche bouwkunst, die ongeschonden bewaard zijn gebleven. Zij zijn gedekt met uitnemend schoon bewerkte koepeldaken en Minarets.
Ik ontmoette op zekeren tijd langs de straten een' statigen optogt, die eene jonggehuwde naar de woning van haren echtgenoot verzelde. Zij zat onder een zijden verhemelte, ondersteund door twee harer vrouwelijke bloedverwanten. De trein werd geopend door hare vriendinnen en eenige slavinnen; daarop volgden drie mannen, spelende op fluiten en tambourins. De digte kleeding, waarmede de koningin van het feest bedekt was, belette ons, hare gelaatstrekken te onderscheiden, en gaf haar een onbevallig voorkomen. Haar gezigt was achter een' zeer digten sluijer verborgen, waarin twee openingen gemaakt waren, door welke groote zwarte oogen heen schitterden. Dit grove kleedingstuk bedekt dikwijls het rijkste kostuum. Maar de schoone vormen en het aangezigt, alles, tot zelfs het gewaad der jonge echtgenoote, op dien plegtigendag, wordt zorgvuldig verborgen gehouden. Op het oogenblik, wanneer zij het slaapvertrek binnentreedt, verdwijnt hare vermomming. Dan eerst aanschouwt het ongeduldig oog
| |
| |
des echtgenoots, soms met verrukking, dikwijls ook met eene pijnlijke verwondering, die hij naauwelijks kan verbergen, zijne onbekende gezellinne. De trein trok langzaam voort, onder de toonen der muzijk en de toejuichingen der vrouwen.
Cairo is omringd door een' zeer ouden muur, die tien mijlen in den omtrek beslaat. De Mokatam, welks geelachtige zijden geheel onvruchtbaar zijn, bestrijkt de stad en de omliggende vlakten. Beneden, op eene hoogte, strekt de citadel in de verte hare halfverwoeste borstweringen uit. Dit kasteel heeft zijne vermaardheid inzonderheid te danken aan den jongsten moord der Mammeluksche hoofden.
De Mammeluksche legerbenden te Cairo bestonden uit vijftot tienduizend man uitgelezene troepen, die onder het bevel stonden van verscheidene Beys. Het was een uitmuntend schouwspel voor een' vreemdeling, bij de wapenoefeningen dezer schitterende ruiterbenden tegenwoordig te zijn, die dagelijks op het groote plein geschiedden. Echter heerschte er eene verouderde wangunst tusschen de Beys en mohammedali. De Satraap van Egypte trachtte hunne magt te verzwakken en te vernietigen, en dezen waren beducht voor zijne eerzucht. Na eene langdurige reeks van openbare vijandelijkheden en voorgewende verzoeningen, gaf de Pacha hun blijken van de opregtste genegenheid; en, ten einde het zegel te drukken op de eendragt, die hen moest verbinden, noodigde hij hunne bevelhebbers tot een prachtig gastmaal op het kasteel. Deze ongelukkigen waren derwijze verblind, dat zij geloof sloegen aan de betuigingen van een' man, wiens vijandige gezindheid zij zoo veel reden hadden te duchten. Op hunne trotsche paarden gezeten, en versierd met hunne rijkste kleederen, begaven zij zich, ten getale van driehonderd, op het kronkelige pad, hetwelk naar het kasteel geleidt. Dit pad is tusschen de rotsen gemaakt, en zoo smal, dat twee lieden te paard er niet naast elkander kunnen rijden. De sterke poorten bij den toegang naar het kasteel werden gesloten, nadat die lange rij Mammelukken dezelve was binnengetrokken, die in hunnen optogt vertraging ondervonden van wege de bogten en steilten van den grond. Thans ging ook de poort der citadel achter die ongelukkigen toe, en boven van de rotsen werden ontelbare slagtoffers door snaphaanschoten geveld. In hunne wanhoop schoten zij met ontbloote sabel op de verraders los; maar hunne paarden, insgelijks gewond, begonnen
| |
| |
te steigeren, wierpen hen af, en vermengden hun gehinnik met het gekerm der zieltogenden. Binnen weinig tijds waren allen afgemaakt. Mohammed-ali hoorde boven van de citadel dat gerucht en dien noodkreet, en nooit misschien klonk eenige muzijk welluidender in zijne ooren! Deze slagting eindigde met den volslagen ondergang van de magt der Mammelukken, die zich op de vlugt begaven, toen zij den dood hunner bevelhebbers vernamen.
Ibrahim, oudste Zoon van den Pacha, verrigtte, eenigen tijd daarna, eene soortgelijke daad, met verkrachting der plegtigste beloften. Hij had de nog overgeblevene manschap der Mammelukken verzocht, hunne tegenwoordige wijkplaats, de bergen van Opper-Egypte, te verlaten, en zich met hem in de vlakte te vereenigen. Die ongelukkigen waren bijsterzinnig genoeg, om aan zijne woorden geloof te slaan; maar, naauwelijks in zijne legerplaats aangekomen, liet hij hen omsingelen en slagten. Een klein getal ontkwam dezen algemeenen moord; onder anderen een jong mensch, die vervolgens benoemd werd tot Gouverneur van Ramla, in Palestina. Van hem ontleen ik deze bijzonderheden. Zonder deze afgrijselijke middelen ook maar van verre te willen verontschuldigen, wordt men echter onwllekeurig gedrongen, te erkennen, dat de dood der Beys het éénige middel was, om de magt van mohammed-ali te beveiligen tegen hunne mededingende aanslagen, en om voor altijd hunne heerschappij te vernietigen, die, sedert zoo vele eeuwen, de geesel van Egypte was geweest.
Eene der straten van Cairo strekt tot stalling voor de huurezels. Wanneer gij dezelve intreedt, wordt gij overrompeld door de eigenaars dier dieren; ieder prijst u het zijne aan. Hun tuig en voorkomen zijn niet onbevallig, en hunne snelheid in het loopen is ongemeen. Zij zijn van een bijzonder ras, dat men in Europa niet kent; en het is zonderling, dat men er nog niet aan gedacht heeft, om het derwaarts te vervoeren en aan de luchtstreek te gewennen. Men ziet er, waarvan de huid blank of zwart is van het hoofd tot de voeten. Men huurt ze bij het uur; en de Arabier, aan wien het beest toebehoort, vergezelt u, met een' stok in de hand. Het is niet ongevallig, de straten van Cairo op dat zedige ros in galop door te rijden; terwijl de gids alle behendigheid gebruikt, om de hinderpalen te vermijden, die den weg belemmeren.
| |
| |
De Consul-generaal had mij een' brief gegeven voor den Heer caviglia, een Italiaansch oudheidskenner, die de Piramiden bewoonde, het middelpunt zijner nieuwe navorschingen. Deze, dien ik te Cairo ontmoette, verzocht mij dringend, hem te vergezellen, bij zijnen terugtogt naar de woestijn. Wij vertrokken te zamen, ten twee ure des namiddags, onder eene verstikkende hitte, en lieten ons den Nijl overzetten nabij het dorp Gizeh. De afstand van Cairo naar de Piramiden is, in eene regte lijn, slechts tien mijlen. De overstrooming noodzaakte ons, een' omweg te maken, die onzen weg verdubbelde, maar tevens des te aangenamer maakte. Wij ontmoetten inderdaad, bij tusschenpoozingen, boschjes van palm- en dadelboomen, die de eenzelvigheid der woestijn verminderden. Door hitte en dorst afgemat, vertoefden wij een weinig in een gehucht, dat met palmboomen beschaduwd werd, aan den rand eener fontein. In onze luchtstreken kan men zich het genoegen niet verbeelden, dat men in Egypte ondervindt, wanneer men in de gelegenheid is, zijnen dorst te lesschen. Men gevoelt er het scherpe zwaard des hongers niet; maar wanneer men, na de brandende zandwoestijnen te zijn doorgetogen, aan de oevers van den Nijl eene reeks boomen ontmoet, en men, onder derzelver lommer gezeten, een' drank van limoensap bereidt uit de vruchten zelve, die men geplukt heeft, met het rivierwater gemengd en met Egyptische suiker, zoo levert die nektar een genot op, dat men alle andere genoegens daarbij vergeet. Men gevoelt alsdan de schoonheid en de kracht dier beelden uit de Heilige Schrift, waar de zachtste gemoedsbewegingen vergeleken worden met die, welke de reiziger gevoelt in de woestijn, aan den rand der fontein, die eenen verkoelenden dronk biedt aan zijnen ondragelijken dorst.
Het wassen van den Nijl had de dorpen en palmboschjes in zoo vele eilandjes veranderd. Hier zag men gehuchten en boomgaarden; verder schenen bergen van zand, rotsen en ingestorte tempels op het uitgestrekte meer te drijven, 't welk door de overstrooming gevormd was. Wij gingen over verscheidene wegen, die zich boven die watervlakte in de lengte verspreidden; en bij zonsondergang kwamen wij aan het gedeelte der woestijn, in welks midden de Piramiden zich verheffen. De terugkaatsing der zonnestralen op die groote gedenkstukken brengt eene wonderbare uitwerking te weeg, en hunne verbazende uitgebreidheid misleidt omtrent den af- | |
| |
stand. Wij kwamen er aan te middernacht. De Arabieren waren uit de grafkelders gekomen, om onze aankomst door hunne toejuichingen te begroeten. Wij daalden, langs een kronkelig pad, af naar eene benedenkamer, in de rots uitgehouwen, en die tot een graf scheen gestrekt te hebben. Aldaar op den blooten grond gezeten, namen de Heeren caviglia, spinette, zijn medeärbeider, een Duitsch reiziger en ik, een' kleinen maaltijd, bestaande uit gekookt gevogelte; waarna het gezelschap mij de plaats afstond. Ik had inderdaad rust noodig. Een der Arabieren hing eene kleine lamp aan den muur van den grafkelder, en ik zocht op eene biezen mat in te sluimeren. Maar het zonderlinge van mijnen toestand, en het denkbeeld, een gedenkteeken te bewonen, rondom hetwelk de menschelijke verbeeldingskracht sedert zoo vele eeuwen doolt, weerden den slaap gedurende een' geruimen tijd van mijne oogleden.
Des volgenden daags, bij zonsopgang, gebruikten wij de koffij in deze grot, welke stootte aan eene bres, die op het plein uitzag en ons tot kruisraam strekte. Mijn bediende, die mij den vorigen dag gevolgd was en mijne tent droeg, was verdwaald geraakt, en kwam eerst tegen middernacht aan. Niemand ziende, en geene woning ontdekkende, zwierf hij rondom de Piramiden om, terwijl hij luidkeels schreeuwde en pistoolschoten loste; eindelijk besloot hij, het overig gedeelte van den nacht door te brengen in eene gracht, te midden dier zandvlakte gegraven.
In den morgen bezochten wij verscheidene der onderaardsche gangen, die door den Heer caviglia geopend waren geworden: in een' derzelven was eene bevallige galerij van witten steen, bedekt met hieroglyphen, welker kleuren zoo frisch en levendig waren, dat men gemeend zou hebben, dat dezelve eerst onlangs vervaardigd was. Op eene diepte van zestig voet traden wij drie zalen binnen. In eene derzelven zagen wij twee groote lijkkisten, in de rots uitgehouwen, waar wij niets dan kleine afgoden vonden. Eene andere, van vierkanten vorm, was merkwaardig door hare wanden, met zinnebeeldige figuren bedekt. (De Heer salt was derzelver ontdekker.)
De Heer caviglia houdt zich thans bezig met eene zeer gewaagde onderneming. Hij gelooft, dat er eene onderaardsche gemeenschap bestaat, die hij hoopt te ontdekken, tusschen de Piramiden van Gizeh, die van Saccara en de
| |
| |
ruïnen van Memphis, ofschoon deze stad op zestien mijlen afstands van Gizeh en bijna even ver van Saccara verwijderd ligt. Hij heeft reeds eene loopgraaf in de zandvlakte geopend over eene lengte van eenige honderd roeden. Dit onderzoek zal eenen arbeid van verscheidene jaren vereischen; maar, in allen gevalle, zal die tijd niet verloren zijn, en het is waarschijnlijk, dat die uitgravingen onschatbare ontdekkingen zullen ten gevolge hebben. Men moet met de sterkste geestdrift bezield zijn, om in deze eenzaamheid te leven, beroofd van alle de genietingen des maatschappelijken levens; en om, gelijk een slaaf, te werken aan het hoofd van veertig of vijftig Arabieren, van den vroegen morgen tot den ondergang der zon, te midden van rotsen en zandvlakten en onder een' brandenden hemel.
Omtrent twee- of driehonderd roeden afstands van de groote Piramide is de beroemde Sphinx. Tusschen de twee voorpooten verhief zich eertijds een altaar. Het gelaat van de Sphinx is misvormd; maar men ziet, dat derzelver hoofd een' Nubischen vorm heeft. Dit kolossale hoofd is in de rots uitgehouwen; het heeft 26 tot 30 voet hoogte, en 16 voet van het oor tot de kin. Men kan de afmetingen van het ligchaam niet nagaan, hetwelk bijna geheel in het zand begraven ligt. De onvermoeide caviglia heeft den moed gehad te ondernemen, om dit kolossale gedenkstuk geheel te ontblooten. Hij had er zes weken aan gearbeid. Het was een reusachtig werk; want de wind, die in die rigting woel, dreef het zand naar het monster, naar gelange men hetzelve opdolf.
Des avonds, na het vertrek der Arabieren naar hun dorp, namen wij een' soberen maaltijd aan de deur van den grafkelder. Niets verstoorde de stilte, die in de woestijn heerschte. Een Santon (Mahomedaansche Heilig), die in een' naburigen onderaardschen kelder zijn verblijf hield, het eenige levende wezen, 't welk met ons in deze doodsche vlakte bestond, bad in stilte. In de geestgesteldheid, waarin ik mij bevond, woog een uur, als 't ware, eene eeuw op, te midden van het gedruisch der steden doorgebragt, en liet onuitwischbare herinneringen achter.
Des anderen daags beklommen wij de groote Piramide. Zij bestaat van buiten uit vooruitstekende lagen steenen, van het voetstuk tot den top; deze steenen, van eene heldergele kleur, hebben twee tot vier Engelsche voeten dikte, hetgeen het op- | |
| |
klimmen moeijelijk, hoewel niet gevaarlijk, maakt. Van de hoogte van dat gedenkstuk heeft men een verwonderlijk schoon gezigt: aan de eene zijde ziet men eene akelige woestijn, welker eenzelvige oppervlakte niet dan door kale rotsen en zandbergen wordt afgebroken; aan de andere, den loop van den Nijl, afgeteekend door de vruchtbaarheid zijner oevers, en door de schoonheid van het landschap; meer in de nabijheid, als 't ware een' archipel van gehuchten en bosschen, gevormd door de overstrooming der rivier; en aan den gezigteinder, aan den voet van den Mokatam, de Minarets van Cairo, met den rook, die uit deszelfs daken opstijgt.
De groote Piramide heeft 500 Engelsche voeten hoogte. Aan haren voet zijn de vier zijden elk 700 voet lang, en vormen een' omtrek van ongeveer 3000 voet. Zij heeft een' top, met eene oppervlakte van 28 vierkante voeten. Het is zeer waar, gelijk een beroemd reiziger reeds heeft opgemerkt, dat men zich teleurgesteld ziet, wanneer men voor het eerst een' vlugtigen blik op de Piramiden slaat. Het is in het begin moeijelijk, zich een naauwkeurig denkbeeld van derzelver hoogte te vormen; want zij liggen op eene onmetelijke zandvlakte, en geene naburige hoogte biedt aan het oog eenig punt van vergelijking aan; maar hoe meer men dezelve beschouwt, hoe meer men verbaasd staat over hare reusachtige evenredigheden. Men weet, welken indruk zij op buonaparte te weeg bragten, toen hij, op het oogenblik, waarop hij de Mammelukken zoude aanvallen, wier schitterende ruiterbenden zich in de vlakte schaarden, deze bezielde taal deed hooren: ‘Soldaten! van den top der Piramiden slaan veertig eeuwen u gade!’
Des avonds begaven wij ons, met fakkels, in de groote Piramide, langs een' trap van 100 voet; vervolgens klommen wij wederom naar boven, langs eene galerij van graniet van 100 voet, die buitengewoon steil was en ons naar de groote zaal bragt. Hare zoldering bestaat uit steengevaarten van 16 voet lengte. De muren, die de onderscheidene grafkelders van elkander scheiden, bestaan insgelijks uit groote steenof granietklompen. Het is moeijelijk te begrijpen, hoe en met welk oogmerk men dergelijke stukken hebben kunnen vervoeren en plaatsen. De afmetingen echter van het kleine getal zalen, welke wij bezocht hebben, stonden niet in evenredigheid met den omvang dier verbazend groote gedenkstukken. Derzelver bouworde is zoo stevig, zij hebben zoo wei- | |
| |
nig geleden door de verwoesting van zoo vele eeuwen, dat men zich niet kan onthouden van te denken, dat zij zoo lang als onze aardbol zullen bestaan. De groote sarkophaag, waar de Heer caviglia, ik weet niet op welke gronden, beweert, dat de overblijfselen van jozef, den zoon van jakob, ter aarde werden besteld, staat in de groote zaal. Zij is door den hamer geschonden geworden, die vele stukken van dezelve heeft losgerukt.
De Piramide van cephrenes, in welke de Heer belzoni het eerst is doorgedrongen, staat nevens die van cheops; maar men kan er niet inklimmen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|