| |
| |
| |
Bijlage tot de recensie van het handboek der Christelijke Godsdienst en kerkgeschiedenis, door Herman Muntinghe, vertaald door J. Muntendam, in no. VI, bl. 233 volg., van dit tijdschrift.
In het allerminst hadden wij tegenspraak gewacht op onze genoegzaam voldongene ongunstige uitspraak over de bovengenoemde vertaling. Het doet ons leed, dat al wederom deze mislukte vertaling door ons moet ter hand genomen worden. Niet de tegenspraak, maar de onheusche aanval op onze onpartijdigheid, in dit tegengeschrijf, heeft ons opgewekt, ons Tijdschrift van die blaam te zuiveren. De bitterzoete keuvelarijen, of liever kibbelarijen, verdienen weinige aandacht. Met den naam broeder, en met vermaningen, die wij ten opzigte van 's mans vertaling niet noodig hadden, en met eigene betuiging van bescheiden te zijn, kan men toch onbescheiden wezen, door namelijk alles verdraaid voor te stellen. De Apostolische spreuk liefde, maar in waarheid betracht, gebiedt geene bedekking van fouten in een vertaald werk, maar wel kwaad denken. In hoeverre muntendam zich aan deze spreuk houdt, zal ieder onpartijdige, uit hetgeen hij in den Recensent, ook der Rec. No. VI. Antikritiek, bl. 221 volg., geschreven heeft, gemakkelijk opmaken.
Ook zonder het gebruik van ééne scherpe uitdrukking is het liefdeloos, dat men aan toeleg denkt, om diepe onkunde openlijk aan te wrijven, waar onpartijdigheid fouten openbaart. Het slaan met een' stok en het hekelen was ons nu even vreemd, als de waarheid te verkrachten uit partijdige liefde. De ϕιλαυτία van muntendam is die liefde niet, waaraan ieder Christen zich behoort te houden. Wij zijn scherp tegen minachting van het Publiek, en zouden tegen onzen pligt onbescheiden zijn, indien wij, op 's mans begeerte, van die stootende fouten niet hadden gerept. Hiervan genoeg. Dit ons geschrijf moet slechts dienen als bijlage tot onze Recensie.
De Redactie dezer Letteroefeningen is muntendam dank verschuldigd voor de aanwijzing van fouten, begaan door de correctie. Hier zal men ons eerder geloof geven, dan muntendam vinden zal bij hetgeen hij over Panoplia, bl. 227, zegt. Over deze fout straks nog iets naders.
| |
| |
Drukfeilen, door muntendam aangewezen. - Op bl. 223. reg. 15. van ond. ‘bl. 6. (niet bl. 7.)’ Letteroeff. bl. 235. reg. 11. van ond. Op bl. 226. reg. 8. ‘bl. 323. (niet bl. 322.)’ Letteroeff. bl. 236. reg. 6. van ond. Op bl. 227. reg 8. ‘bl. 281, en al wederom niet op bl. 231, zoo als ten derdenmale verkeerd is aangeteekend.’ Dit is alleen het geval met Letteroeff. bl. 227. reg. 8. Deze fout is niet driemaal begaan, slechts eenmaal. Doch muntendam heeft niet altijd het geluk, zich duidelijk uit te drukken. Wij helpen dan den Lezer uit den droom, dat hij heeft willen zeggen, dat dit de derde fout is met getalmerken, die door de correctie ligtelijk over het hoofd gezien wordt. Hij verraadt den toeleg om te hekelen; maar die zoo weinig te berispen heeft, en het toch doet in den ergsten zin, handelt deze, bij zoetsappige taal, liefdeloos of Christelijk? Het Turpe doctori, ons, gelijk wij bewijzen zullen, zoo averegts toegevoegd, konden wij hier en op meer plaatsen U beter, dan Gij ons, voorleggen. Doch dit doen wij niet. Het UEd. wil ons bij dit hartig woordje niet zoo gemakkelijk uit de pen, als U.
Muntendam schrijft, bl. 221: ‘Reeds naamt gij de vertaling van voornoemd werk, volgens uwe eigene bekentenis, met vooringenomenheid ter hand (of een Recensent dit doen mag, laat ik aan het oordeel van onbevooroordeelden over), als zijnde nutteloos en ondoelmatig, daar’ enz. In de Letteroeff., waarvan muntendam nu de bladzijde niet aanwijst, in welke kleinigheden hij anders-bijzonder groot wil zijn, komt, bl. 234, letterlijk het volgende voor: ‘Hoewel dus eene bloote vertaling van 's mans werk, op het zachtste genomen, ondoelmatig en nutteloos is, zou echter, bij het mededeelen der zeker belangrijke aanmerkingen, juist daardoor de vertaling hare eigene waarde altijd hebben behouden. Uit dien hoofde namen wij dit geschrift met eenige vooringenomenheid ter hand, daar ons eene vertaling werd beloofd door eenen van 's mans uitmuntende leerlingen, die tweemaal in den Akademischen wedstrijd het goud heeft weggedragen.’ Ieder ziet, dat wij juist die vooringenomenheid hadden bedoeld, welke muntendam zoo vurig verlangt. Maar nu verdraait hij zin en woorden, om onze partijdigheid volgens eigene bekentenis aan het licht te brengen. Is dit Christelijke liefde? Of mag men, bij honigzoet geteem, zoo met opzet woorden verdraaijen?
| |
| |
Nog een staaltje van woordverdraaijing. Muntendam schrijft, bl. 226: ‘Op dit laatste merkt UEd. aan, dat hij (pius II), blijkens de geschiedenis, niet wispelturig was.’ In de Letteroeff. wordt gezegd, bl. 236: ‘Dat deze pius zoo wispelturig van karakter was, leert de geschiedenis niet.’ Is dat Christelijk, dat men bescheiden is in uitdrukkingen, die men bezigt, maar onbescheiden in het verdraaijen der woorden, welke men belang heeft niet onvervalscht mede te deelen?
Bl. 222 zegt muntendam, dat het mededeelen der Observationes van muntinghe heiligschennis zou zijn geweest. Dit gelooven wij ook, indien al de Observationes waren bedoeld. De geheele vertaling houden wij nog daarvoor, omdat al zijn geschrijf over zijn gekozen oogpunt zekerlijk niets afdoet, bij den uitgedrukten wil van Prof. muntinghe: ‘cui saltem soli’ (utilitati ab Auditoribus inde percipiendae) ‘qualemcunque hunc laborem inservire volui.’ Heeft men deze heiligschennis tegen uitdrukkelijken wil gepleegd, dan wordt deze nog grooter door onthouding van de Ophelderingen over het Compendium. Dat deze zeker belangrijke aanteekeningen alleen bedoeld zijn, en niet al de Observationes, verklaren wij, indien dit voor hem niet duidelijk is, uit hetgeen wij bl. 234 hebben gezegd.
Bl. 224 (want het overige slaan wij over, om niet te wijdloopig te worden) zegt muntendam: ‘Op bl. 7 is de aanmerking gegrond, daar deze vertaling, Staatsmannen, verkeerd is.’ Dat is goed. Maar onze vertaling, schriftkundige, is fout, omdat schriftkundig is, in den gemeenen zin des woords, iemand, die in de H. Schrift ervaren is. Wij dachten, dat alleen Bijbelkundig deze beteekenis altijd heeft, maar dat schriftkundig zoo wel te kennen gaf kundig in het schrift, als in de Schrift. Zondigt muntendam door chicane niet tegen het gezond menschenverstand, wanneer hij deze beteekenis aanroert bij oudheid- en schriftkundige werken? Letterschriftkundige deelt het denkbeeld slechts gedeeltelijk mede. Hier wordt niet enkel bedoeld de form der letters, het letterschrift, maar ook de taal. Ja, men kan, het woord Diplomatici lezende, Staatsmannen vertalen; want muntendam, die toch meent veel te weten, leest in operibus antiquariis et diplomaticis, en geeft eene vertaling, tot welke alleen kennis aan de titels der werken van gruter, mabillon en montfaucon den weg voor
| |
| |
het gezond menschenverstand geheel afsluit. Hoe de Heer muntendam hier over het verband iets kan zeggen, is ons onbegrijpelijk. Doch, dient dit ook tot zand in de oogen?
‘Dan laat ons verder gaan,’ schrijft muntendam, bl. 225: ‘Prof. muntinghe schreef, p. 197: Ex his Dominicani, qui et Praedicatores appellabantur, auctore Dominico Hispano, anno mccxxi mortuo, orti.’ (Op het volgende hechten wij niet, alzoo wij, Letteroeff. bl. 236, de enkele fout in het vertalen aanwezen, en niet alles bedilden.) ‘Ik schreef: Aan het hoofd stond dominicus, gestorven ten jare 1221. Dit moest, naar uwe aanwijzing, geweest zijn: De stichter dezer orde was, enz.’ Ja, dit zeggen wij nog, vooreerst omdat muntinghe dit bedoelde, en ten tweede omdat eenige regels vroeger de instelling dier orde door Paus gregorius X ten jare 1274 vermeld wordt. Dominicus kon toen niet meer aan het hoofd staan dier orde. Muntendam wil vertalen, en laat muntinghe in het Nederduitsch onzin schrijven, die aan 's mans Latijn vreemd is. De voorbeelden van calvijn en zwingli zijn kwalijk gekozen. Want het zou evenzeer onzin zijn, bij het verhalen van eene latere gebeurtenis te zeggen, dat deze mannen aan het hoofd stonden der Calvinisten en Zwinglianen.
Op dezelfde bladzijde wil muntendam zijne vertaling, sacram sedem sibi vindicantes, aanspraak maken, verdedigen. Elk weet, zegt hij, hoe deze Paussen hunne aanspraak poogden te bewijzen. Doch het is de vraag niet, of elk dit weet, maar wat muntinghe schreef. Deze zeide toch iets meer, dan muntendam uitdrukt.
Bl. 226 wil muntendam bewijzen, dat het inconstantiae dedecore van muntinghe door hem goed is vertaald met wispelturig. Weiland moet hier het woord wispelturig ophelderen, en dan redt zich muntendam, naar eigen oordeel, zekerlijk uitmuntend. Homo varius et mutabilis wordt niemand genoemd, die slechts eenmaal uit eigenbaat van partij is veranderd. Wispelturig is veranderziek. Dat was pius II van karakter nooit. Zelfs bij verandering van meening bleef hij zich gelijk, maar in heerschzucht. Als Kardinaal koesterde hij een gevoelen, dat vooral aan Kardinalen de handen ruim liet, en dat hij uit dien hoofde, als Paus, moest laten varen.
Kinderachtig is 's mans vertaling van Pelagianismum sapere,
| |
| |
het smaakt naar het Pelagianisme. Zulke aanmerkingen passen den man niet, die bescheiden wil heeten. Doch indien muntendam, gelijk het behoort, vertaald had: het riekt naar het Pelagianisme, zou zelfs de ongeleerde nu zien, dat zijn voorstaan kwalijk te pas kwam. Wil men bedillen, dan moet men ook hierin eerlijk zijn. Zijn smaken is hier niet van onzen smaak.
‘En nu de bestaande misstelling’ (bl. 227) ‘met betrekking tot de zoogenaamde Panoplia van euthymius zigabenus.’ Uwe verontschuldiging, dat gij Panoplias voor Panopliae gelezen hadt, zou ijdel zijn. Het geval blijft hetzelfde. Uwe verontschuldiging uit ziekte ontleend is geldende, waar dit woord in uwe vertaling zoo misselijk voorkomt. Doch neemt gij het werk van anderen over, zonder het naderhand in te zien? Voor fraaije Errata was er achter uwe vertaling toch schoone gelegenheid en overvloedige stof. Laat gij den Corrector ook vertalen? De zonde zit alleen in Panoplia niet. Maar onpartijdigen kunnen, uit hetgeen Letteroeff. bl 237 door ons is gezegd, die ergerlijke fouten zelve ontdekken. Het quasi verbeteren van anna commena in anna comnena geldt niet ons, maar uzelven en uwen Leermeester muntinghe. Daarom roerden wij die fout niet aan. Maar uw onbescheiden aanval op mijne onpartijdigheid, bl. 228, mag niet ongemerkt voorbijgegaan worden. Indien men den familienaam Comnenus kent, dan is juist de genitivus Comnenae bewijs, dat het woord vrouwelijk is Uw hoofd denkt nog te veel aan de eerste declinatie. De Konstantinopolitaansche Schrijvers der Kerkgeschiedenis worden daardoor eenigzins in uw geheugen verdrongen. Uw Turpe doctori-houden wij daarom voor eene drukfout, even als met Panoplia het geval zal zijn.
Op bl. 228 verdedigt muntendam zijne vertaling van literalique sensui adhaeret, die den letterkundigen zin heeft nagespoord. Hoort eens, hoe die verdediging afloopt: ‘Voor het woord literalis kon, met even goed regt, grammaticus gebruikt zijn, en wie zou dit dan niet overzetten: spraakkundigen zin?’ Dat bewijs snijdt zekerlijk hout. Is bij u spraakkunst en spraakkunde hetzelfde? Doch wat doet dit ook tot het verschil van letterlijk en letterkundig? Dit verschil erkent gij zelf. Maar, met betrekking tot den zin, is dit verschil, naar uw oordeel, niet groot. Voorzeker omdat gij verkeerd hebt vertaald. Gij weet dit alles wel beter.
| |
| |
Over allegorische Schriftverklaring handelende, kent gij, ook wat den zin aangaat, het groote onderscheid tusschen literalis en literarius zeer goed. Maar de fout bepaalt zich hier tot literalis alleen niet. Waarom laat gij het overige dan onaangeroerd?
Op bl. 229 verdedigt zich muntendam over de vertaling van Isidorus Hispalensis, isidorus, Bisschop van Spanje. Hij had geschreven Bisschop in Spanje. Goed. Maar wij beoordeelden hetgeen gedrukt en uitgegeven was. Het andere was ons niet bekend Zoo ver gaat die verdediging goed. Maar is dit nu vertaling van Isidorus Hispalensis? Wat muntinghe schreef, moest gij geven, of, zoo gij reden er toe hadt van eenig gewigt, in eene aanteekening mededeelen, waarom gij van uwen Schrijver afweekt. Dit zou geldig zijn, bijaldien de spraak was over den man op zichzelven; maar de Decretalen kennen alleen isidorus van Sevilië, of Hispalensis. Dit hadt gij of goed vertaald, of, hetgeen gemakkelijker was, onvertaald moeten gegeven hebben. Doch de fout zit geheel de vertaling dezer plaats door, zoo als deskundigen kunnen zien uit hetgeen Letteroeff. bl. 238 voorkomt. De man leze dit nog eens na, en overtuige zich, dat hij grove fouten begaan kan!
Voor het overige zeggen wij, dat wij den Heere muntendam geene volslagene onkunde hebben toegeschreven, noch dit hebben willen doen. Hij grijpt, door dit voor te wenden, slechts de gelegenheid aan, om zichzelven te prijzen. Eene bijzondere soort van bescheidenheid, wanneer men anderen veroordeelt, die rond en goed wezenlijke gebreken aanwijzen! Indien wij diepe onkunde zelfs vermoed hadden, zouden wij juist daardoor Hoogleeraren miskennen, die hem tot tweemalen hebben onderzocht, en bevonden, dat zijne verhandelingen, als van hem oorspronkelijk, geenszins het motto verdienden: Sic vos, non vobis. Doch bij kunde moet men geven, wat men kan. En hierin is muntendam nalatig gebleven. Zijne zoogenaamde Antikritiek overtuigt ieder daarvan op het duidelijkste. Ons geschrijf zal den man lastig zijn. Dit kan men gemakkelijk voorzien. Maar, ons naar het hart miskennende, lokt hij ons, hoe zoetsappig hij ook schrijft, tot scherpte uit. Doch verder zullen wij nu zwijgen, indien hij iets tegenspreekt. Onze Recensie is nu genoeg verdedigd; en, ons te zijnen opzigte houdende aan de spreuk:
| |
| |
betuigen wij in alle opregtheid, dat, zoo min als het laatste (aversatio) onze pen nu heeft bestuurd, zoo min ook het eerste ons oordeel ooit zwenken kan, al werden wij ook tot toegeven aangezocht. Liefde - maar in waarheid. Dit zal wel hetzelfde zijn, als waarheid - maar in liefde. |
|