Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 425]
| |
Mengelwerk.Vergelijking van Dionysius den Ouden, tiran van Syrakuse, en Olivier Cromwell.(Door den Schrijver der Vergelijking van hannibal en marlborough, enz.)
Wanneer men de Geschiedenissen der Staten, die het meest door partijen verscheurd werden, beschouwt, zoo is het hoogst zeldzaam, daarin een uitstekend karakter, dat in die partijschap bijzonder gedeeld heeft, te vinden; aan hetwelk eene kalme, onzijdige beoordeeling, althans van zijne tijdgenooten, is te beurt gevallen. Bijna alle de genen, die de gebeurtenissen, waarvan hij de held - of het slagtoffer was, hebben geboekt, behoorden tot zijne, of tot zijne tegenpartij; en terwijl dus de hartstogt, of toch eene bijna onwillekeurige vooringenomenheid in het spel komt, wordt hij beurtelings vergood of tot den afgrond verdoemd, of toch - in alles geprezen, in alle zijne daden gelaakt. De kalmere nakomelingschap neemt die berigten over; en, zoo zij al de vooringenomenheid des Schrijvers bespeurt, is het haar toch moeijelijk, zoo niet onmogelijk, die berigten van de kleur, de wijze van voorstelling te ontdoen, waarmede de partijdige tijdgenoot dezelve getooid of misvormd heeft, en zich weder in het juiste oogpunt te plaatsen, waaruit de Geschiedenis moet beschouwd worden. Het was, ja, wel een oordeel van tijdgenooten, 't welk pope als voorbeeld aanhaalt: ‘De een zegt, dat op kalvijn Gods eigen Geest is neêrgedaald; de ander noemt hem een werktuig der Helle;’ maar heeft, na drie Eeuwen, dat zoo uiteenloopend oordeel niet nog een' merkbaren invloed op de beschouwing der geschiedenis van dien merkwaardigen man? Even zoo is het met anderen. Weinige menschen zijn zoo bekend als tirannen, als dionysius, Zoon van hermokrates, van Syrakuse, en olivier | |
[pagina 426]
| |
cromwell. De ondergang der heerschappij van den eenen, kort na zijnen dood; de vrijheidsgeest der Grieken, en vooral der Syrakusers; de bewondering voor dion en timoleon, vernietigers zijner magt, hebben op de latere Schrijvers den beslissendsten invloed gehad; en, terwijl het werk van philistus, den lofredenaar van dionysius en den niet ongelukkigen navolger van thucydides, is verloren gegaan, hooren wij den nagalm der berispers en verachters van dionysius in de verhalen van diodorus en van plutarchus. Mitford, de hevige voorstander van alles, wat monarchaal is, heeft daarentegen, in zijne Geschiedenis van Griekenland, dionysius tot een voorbeeld van deugd en ware grootheid verheven. - Even zoo is aan cromwell door clarendon eene schandzuil gezet, die door vele volgende Schrijvers is bevestigd geworden. De onsterfelijke hume werd door zijne koele geaardheid en scherpen blik voor overdrevenheid in zijn oordeel bewaard; doch latere Geschiedschrijvers zijn een' tegenovergestelden weg ingeslagen, en een nakomeling des Protectors heeft, voor weinige jaren, de poging gewaagd, om zijnen voorzaat bijna tot een' Heilige te verheffen. - Hoe is het mogelijk, in zulk eene gesteldheid van zaken, de waarheid te vinden? Door de naakte berigten der Schrijveren te nemen, en die van alle hunne oordeelvellingen, van hunne wijze van zien, zoo veel mogelijk, te ontkleeden. Dit omtrent deze twee merkwaardige mannen te doen, zou een geheel werk vereischen. Wij zullen ons met enkele trekken en wenken, zoo verre die tot beider beoordeeling onmisbaar zijn, vergenoegen. Zoo veel is althans zeker, dat, hetgeen beide mannen gedaan hebben, bewijst, dat zij geene gewone menschen waren. Voor iemand, als dionysius, die tot de lagere klasse behoorde, was het toch veel, eene stad, als die van Syrakuse, uit eenen staat van regeringloosheid, vrees voor den vijand en zwakte tot eene magt van den eersten rang onder de Grieksche Staten te herstellen, zich | |
[pagina 427]
| |
binnens- en buitenslands geducht te maken, en zoo ter zee en te lande niet alleen de Karthagers, oude aarts- en erfvijanden van Syrakuse, na eene lange en dikwerf herhaalde worsteling, eindelijk te doen zwichten, maar ook zijn Rijk ongestoord op zijnen Zoon te doen overgaan; iets, 't welk onder de Grieksche tirannen slechts weinigen mogt te beurt vallen. Het destijds zoo magtige Lacedémon zocht met aandrang zijn Bondgenootschap tegen de voorstanders der onafhankelijkheid van Griekenland. Hij bemagtigde daarenboven een groot gedeelte der Grieksche Staten in Italië. - Cromwell verhief zich uit den burgerstand zonder bijzondere voorspraak of begunstiging, zonder welsprekendheid, zonder een innemend uiterlijk voorkomen, van trap tot trap, - al was het dan ook over het lijk zijns Konings heen - tot Lord Protector van Engeland, Schotland en Ierland, die onder dezen minderen titel eene magt bezat, welke menig latere Koning van Engeland hem zou benijd hebben. Cromwell voerde te gelijk de zeemagt van Engeland ten top, en onder blake streed zij met vrij wat meer voorspoed tegen de Nederlandsche, zelfs onder een' tromp, dan later, in den tweeden Engelschen Oorlog, onder Prins robert, monk en york, tegen de ruiter. Frankrijk sidderde voor hem, en wedijverde met Spanje in pogingen, om hem tot vriend te bekomen. Toen het eindelijk daarin slaagde, was het alleen op voorwaarde, dat Duinkerken hem zou worden in handen gesteld, dat hij wel toestemmen wilde, om die stad op de Spanjaarden te helpen veroveren; eene bezitting van het uiterste belang, die slechts een ellendeling, als karel de II, in staat was, terstond weder te verkoopen, om den prijs tot buitensporige vermaken te kunnen besteden. Daarenboven deed de oorlog tegen Spanje aan cromwell het onschatbare eiland Jamaica in de Westindiën winnen. Maar waarin bestond nu de bekwaamheid van beiden? Of waren het misschien alleen de omstandigheden, die hen zoo hoog deden klimmen? Dit laatste was ongetwij- | |
[pagina 428]
| |
feld grootelijks het geval; maar zonder groote talenten konden zij, ook met de meeste begunstiging der Fortuin, daarvan zekerlijk dat gebruik niet gemaakt hebben. Die omstandigheden nu waren, te Syrakuse, de onzekere staat des bestuurs door burgerlijke verdeeldheden, de vrees voor de telkens toenemende magt der destijds veroverende Karthagers, en de groote onbekwaamheid der toenmalige volksleiders. Het tijdstip der verovering van Agrigentum, 't welk te Syrakuse iedereen met schrik vervulde, en algemeene achterdocht deed ontstaan, deed dionysius, die zich en in den oorlog voordeelig had onderscheiden, en, daar hij eene zeer goede opvoeding had ontvangen, geene geringe mate van populaire welsprekendheid schijnt te hebben bezeten, onder een aantal lieden van minder aanzien, geringe opvoeding en (zoo 't schijnt) weinig bekwaamheden, tot Opperhoofd kiezen. Gemakkelijk ligtte hij nu dezen ambtgenooten, die hij als verraders deed voorkomen, den voet, en deed zich tot algemeenen en uitsluitenden Veldheer benoemen, onder welken titel hij het bestuur achtendertig jaren, tot aan zijnen dood, heeft behouden. - Cromwell, uit goeden huize gesproten, zou, daar hij tot de onderliggende partij in Staat en Kerk, (destijds hetzelfde) namelijk die ler Puriteinen of Presbyterianen, behoorde, eene schuilplaats, om vrij zijn geloof te kunnen beleven, in Noord-Amerika hebben gezocht; maar het schip werd, door de dwaze staatkunde des Konings, karel I, belet, uit te zeilen. Cromwell moest nu blijven, en van dat oogenblik vatte hij een' gezworen' haat tegen het Koningschap op, aan welken hij door de spoedig daarop gevolgde burgerlijke onlusten botvierde, door zich in de wapenen te onderscheiden. Te voren had hij zich noch in de wetenschappen, noch in eenig ander vak, zelfs niet als redenaar in het Parlement, gunstig doen kennen; thans deed zijne bekwaamheid in den oorlog de te voren zeer weifelende krijgskans geheel naar de zijde van het Parlement overhellen. Immers, de godsdienstige gisting tegen de dwingelandij der Bisschoppelijke kerk, die van de | |
[pagina 429]
| |
Roomsche, aan welke zij opgevolgd was, de zucht tot vervolging scheen te hebben ontleend, de geheele miskenning van den publieken geest, de openbare schending van de regten des volks, daar men in geene elf jaren een Parlement had bijeengeroepen, en intusschen onwettige belastingen opgelegd; dit alles bragt eene spanning te weeg, die in openbaren opstand tegen den Koning uitbarstte. De geestdrift, die cromwell bezielde, zijne ware of geveinsde godsvrucht, die alle zijne ondernemingen als zoo vele strijden des Heeren tegen de vijanden des waren Christendoms wilde doen voorkomen, de kracht zijner anders onbevallige, altijd met Bijbelplaatsen doorwevene taal, zijne groote bekwaamheid, om de menschen in hun zwak aan te tasten, sleepten alles met zich: hij wist een leger te scheppen, bezielde het met zijnen geest en met eene voortreffelijke krijgstucht, versloeg den Koning en nam hem gevangen, verdreef daarop de Presbyterianen, die met hem handelen wilden, uit het Parlement, en door zijn bestel voornamelijk werd den ongelukkigen karel in 't openbaar het leven benomen. - Thans eerst ontwikkelden zich allengs zijne bedoelingen. Nadat hij, als Opperveldheer, de Schotten tweemaal geslagen, en hen zoo wel, als de Ieren, tot het erkennen en huldigen des nieuwen Republikeinschen Regeringsvorms had genoodzaakt, ontbond hij het lange Parlement, en deed zich, vier jaren na 's Konings dood, tot Protecter verklaren. Hij beriep en ontbond nu de volgende Parlementen, die meestal uit zijne slaafsche aanhangers bestonden, naar willekeur; maar het mogt hem niet gebeuren, zoo lang als dionysius het aldus verweidigde gezag te behouden. Slechts vijf jaren na zijne aanstelling werd hij, in weerwil zijner stelligste verwachting en zelfs voorzegging, door den dood weggerukt; maar nogtans liet hij het Rijk aan zijnen Zoon achter, die na hem Protector werd, maar noch den moed, noch de bekwaamheden, noch den lust bezat, om zoo veel gevaar en moeite voor het gebied te trotseren. Wij zien dus, dat wel eensdeels zulke omstandigheden | |
[pagina 430]
| |
moesten zamenloopen, om resultaten, gelijk wij gezien hebben, voort te brengen, maar dat ook aan den anderen kant alleen menschen van uitstekende begaafdheden zich aan de spitse van zulk eene omverwerping der staatsregeling konden hebben gesteld, ten einde uit de puinhoopen een ander gebouw, te hunnen behoeve, te stichten. Ook is omtrent de bekwaamheden van dionysius zoo wel, als van cromwell, bij alle Schrijvers slechts ééne stem. Maar, hetgeen bijna even zoo algemeen wordt aangenomen, is de slechtheid hunner zedelijke beginselen; is hun geheel gebrek aan kieschheid in de middelen, die tot bereiking van hun doel geleidden; is, eindelijk, de regtvaardige straf daarvoor in den haat, dien zij inboezemden, en de vrees voor hunne onderhoorigen, die hen tot eenen graad van wantrouwen deed overslaan, welke bijna belagchelijk zou geweest zijn, indien dezelve niet ook hare zeer ernstige zijde gehad had; een bewijs, dat de ondeugd reeds hier beneden haar eigen beul is. Veel is hiervan onbetwistbaar. Doch, om wèl te kunnen oordeelen over de daden van beide tirannen, (want dit was cromwell ook, althans volkomen in den zin der Ouden; men zie slechts de beschrijving van den tiran bij plato, in het achtste boek der Republiek) moeten wij de beginselen, waaruit zij handelden, trachten op te sporen. En dit was bij dionysius zekerlijk voor het meerendeel eer- en heerschzucht, die zoo ver ging, dat hij, die eigenlijk tot de aristokratische partij te Syrakuse, of die van hermokrates, behoorde, de gewone kunsten der Demagogen niet ontzag, om de smalle gemeente te vleijen, eerst de besturende Veldheeren, en vervolgens zijne ambtgenooten, die hij zelf uit den lageren burgerstand had doen aanstellen, te lasteren en van verraad te betigten, om daarna door dit middel ten zetel te klimmen, en aan het Volk alle gezag te ontnemen. Of zou de zuivere zucht tot het algemeene welzijn, het besef, dat Syrakuse onder een Volksbestuur niet gelukkig kon zijn, en hij de man was om het te herstellen, hem hebben bezield? Hiertegen pleiten vele | |
[pagina 431]
| |
verrigtingen van dezen volksleider en gezagvoerder, die slechts eigenbelang ten doel hebben, vooral zijne veroveringen in Italië, en met name de geheele vervreemding der landerijen ten behoeve zijner aanhangers en soldaten. Nogtans willen wij eenige zucht, om, terwijl hij zijne eigene grootheid bevorderde, ook aan zijn Vaderland nuttig te zijn, geenszins uitsluiten; want inderdaad bloeide Syrakuse onder zijne lange Regering, en genoot eene rust, die het sedert maar al te dikwijls moest derven. Voorts was dionysius blijkbaar de wreedaard niet, waartoe het vrij algemeene vooroordeel hem stempelt. Schoon door eenen herhaalden opstand bijna tot wijken gedwongen, herstelde hij zich nogtans door kloekmoedigheid en veerkracht op den schier verloren' zetel; en het was toen, dat hij duidelijk zijn oogmerk deed zien, om niet meer geweld te plegen of bloed te storten, dan volstrekt noodig was tot handhaving van zijn overweldigd gezag. Immers, diodorus, die hem alles behalve genegen schijnt te zijn, erkent, dat hij aan de bij die gelegenheid ontvlodene burgers volledige Amnestie schonk, en zich omtrent degenen, die zich op zijn woord verlieten, zeer menschelijk gedroeg. Zekerlijk was dit zijn belang; maar toch ook zijn welbegrepen belang. Ook bij andere gelegenheden schonk hij aan zijne vijanden vergiffenis, en eens in Italië aan een reeds ingesloten leger onvoorwaardelijk vrijen aftogt. Zelfs in de bekende geschiedenis van damon en pythias komt hij in een meer gunstig dan hatelijk daglicht voor. Het is waar, dat hij een' dier beide vrienden, om eene zamenzwering tegen zijn leven, tot den dood veroordeelde, en den edelen vriend, die voor genen borg bleef, dat lot zou hebben doen ondergaan; maar, toen de ander in vliegende haast terugkwam, om zijn' halsvriend te bevrijden, door zelf te sterven, bleef de tiran niet ongevoelig voor deze grootheid, en verzocht, de derde te zijn in hun edel verbond; iets, hetwelk ons toeschijnt, meer eene opwelling van edele gewaarwording, dan eene tooneel-coup te zijn. Maar herhaalde aanslagen tegen zijn bewind deden hem gevoe- | |
[pagina 432]
| |
len, dat hij gehaat was; en, in stede dat zulks hem, indien vaderlandsliefde het roersel zijner daden geweest ware, tot neêrlegging van zijn bewind moest hebben genoopt, maakt het hem nu wrevelig, achterdochtig, en hij doemde zich liever tot eeuwige vrees, dan een gebied te verlaten, dat slechts door geweld kon worden gehandhaafd. Hij vreesde zijn' eigen' Zoon, hield hem steeds in huis opgesloten, deed hem niets degelijks leeren, en zette hem aan de draaibankGa naar voetnoot(*); niemand, zelfs zijne naaste bloedverwanten mogten niet gekleed in zijn slaapvertrek komen, maar zich geheel uitkleeden, althans door de lijfwachten gestreng laten onderzoeken. Wanneer iemand, ook om de onschuldigste reden, in zijne tegenwoordigheid een wapen gebruikte, gelijk zijn broeder, om met eene piek iets op den grond af te teekenen, kostte zulks der lijfwacht, die dit wapen geleend had, het leven; iemand, die gedroomd had, dat hij hem doodde, en zulks onvoorzigtig verhaalde, moest daarom sterven; ja hij vertrouwde het afnemen van zijnen baard aan niemand, dan aan zijne Dochters. Hij zelf gevoelde zijnen ongelukkigen toestand, blijkens het zwaard, dat hij aan een haar boven het hoofd van damokles, die zijn geluk zich gewenscht had, deed ophangenGa naar voetnoot(†). Eenige dezer bijzonderheden zijn misschien, ja waarschijnlijk, door zijne vijanden zeer overdreven; maar de grond derzelven, het eeuwige, knagende wantrouwen, de martelende vrees voor hinderlagen, is toch ongetwijfeld waar. En in dit stuk geleek hem cromwell volkomen, wiens karakter echter in andere opzigten aanmerkelijk van het zijne verschilde. Dweeperij was daarvan een voornaam bestanddeel; eene dweeperij, die zoo wel godsdienstig was als staatkundig. En dit was in die Eeuw doorgaans het geval. Even als mohammed, schijnt olivier cromwell in het eerst ter goeder trouwe geweest te zijn in de over- | |
[pagina 433]
| |
tuiging, dat de Hemel zijnen arm verlangde, om de nieuwe Afgodendienaars, die Engeland bedreigden, de raadgevers van karel I (vooral den Aartsbisschop laud) uit te roeijen of te verdrijven. Naderhand, toen alles hem gelukte, heeft de eerzucht gewis op zijne handelingen veel invloed bekomen. Immers, het ontbreekt aan geene voorbeelden, dat de dweeperij, hoezeer ter goeder trouwe handelende, eerst, ter bereiking harer, zoo zij denkt, heilige doeleinden, een vroom bedrog aanwendt, en daarna, al van erger tot erger gekomen, zich op zekere hoogte geplaatst ziende, de middelen, die haar tot dezelve gevoerd hebben, ook tegen beter weten aan blijft bezigen; in 't algemeen denkende, dat een gunsteling des Hemels (gelijk men zich door den uitslag verbeeldt te zijn) wel iets boven andere menschen vooruit mag hebben. En in dit geval verbeeld ik mij, dat zich cromwell bevond. Dat hij toch in het tweede gedeelte zijner loopbaan, als uiteendrijver van het lange Parlement, als bijeenroeper en ontbinder van de zoogenoemde Vergadering der Heiligen, of voorstanders van het duizendjarige Rijk, alles in den name des Heeren deed, eindelijk zijne verheffing tot Protector doet wel blijken, dat hij geenszins meer de oude dweeper, maar thans, zoo al geen huichelaar, ten minste voor een zeer groot gedeelte door aardsche belangen geleid wasGa naar voetnoot(*). Naarmate echter de overtuiging van de goedheid zijner zaak, die hem in het eerst zijner loopbaan bezield had, begon te verdwijnen, naarmate eene geheime stem hem zeide, dat het thans | |
[pagina 434]
| |
niet meer de goede oude zaak, maar zucht tot eigene grootheid was, die zijne daden bestuurde, naar die mate moest ook zijn vertrouwen op de bescherming des Hemels verzwakken, en achterdocht zich van zijne ziel meester maken. En vandaar dezelfde verschijnselen in zijn reeds gevestigd Bestuur, die wij bij dionysius waarnemen. Hij had alle zijne grootheid en magt aan het leger, gelijk dionysius aan zijne lijfwacht, te danken. Zoodra nu deze steun van zijn gezag hem begon te begeven, zoodra lambert, een man van weinig minder bekwaamheid dan hij, zijne zijde verliet, toen moest hij alles vreezen. Hij ging nooit uit, dan met eene lijfwacht, droeg een harnas onder zijne kleederen, en ook degen, dolk en pistolen. In gezelschap was hij ongerust. Men weet de voorzorgen, die hij droeg, door zelden drie nachten achtereen in dezelfde kamer te slapen, en nooit te zeggen, in welke. Immers, brave lieden verfoeiden den overweldiger, die beurtelings zijnen Koning en de Republiek had verraden, om zichzelv' eenen troon te stichten, drukkender dan die van karel I; en de deelgenooten zijner ongeregtigheid (enkel de gemoedelijke, doch misleide menschen, zoo als milton, uitgezonderd) stonden bij den minsten tegenspoed gereed, zijne zaak, die noch op regt, noch op oudheid, noch op liefde gegrond was, vaarwel te zeggen; en die, tot belooning zijner medehulp, niet bekwam, wat hij vraagde, vond, voor afval uit persoonlijke wraak, het voorwendsel van haat tegen de dwingelandij gereedelijk bij de hand. Dus vermenigvuldigden zich de aanslagen tegen zijn gezag en zijn leven; en hume meent, dat hij voor zijn geluk ten regten tijde gestorven is. Met dat alles heeft cromwell zich even min als dionysius immer aan eigenlijke wreedheid schuldig gemaakt, uitgezonderd dáár, waar zijn onmiddellijk belang, in den gevaarvollen toestand, waarin hij zich te roekeloos had geworpen, zulks scheen te eischen. Het is waar, hij heeft zijn' Koning het schavot doen beklimmen, en zou gewis ook diens Zoon, wanneer hij hem in handen bekomen had, | |
[pagina 435]
| |
niet gespaard hebben; maar dit achtte hij misschien, of tot het behoud der Republiek, of voor het zijne, noodzakelijk. Als Protector was hij niet slechts geen robespierre, maar zelfs min bloeddorstig dan napoleon. Mogten wij dus onderstellen, dat er zich bij dionysius, in de eerste jaren van zijn bewind, eene begeerte, om de regeringloosheid uit Syrakuse te verbannen, en de inwendige rust dier stad te herstellen, bij zijne eerzucht gevoegd had, zoo zou de overeenkomst tusschen hem en cromwell daardoor echter niet grooter worden; want in het karakter van dionysius was niets, hetgeen ook slechts van verre naar de dweeperij van cromwell geleek. Integendeel was hij een openlijk spotter met den Godsdienst en de heiligdommen zijns Volks. Men weet, dat hij zich niet ontzag, de tempels te plunderen, en zulks niet onder eenig schijnbaar voorwendsel, maar onder spot en hoon. Zoo beroofde hij een jupiters-beeld van een' gouden mantel, zeggende: ‘hij is te warm in den zomer, te koud in den winter!’ en een aesculapius-beeld van een' gouden baard, met te zeggen: ‘uw Vader apollo is wel zonder baard; waartoe draagt gij er dan een'?’ Men gevoelt dus, dat dionysius zich boven den Volksgodsdienst wilde verheffen; maar het was, hoogstwaarschijnlijk, geenszins, om betere godsdienstige of zedelijke beginselen daarvoor in de plaats te stellen. Immers, ook bij plato's verhevene lessen over de deugd bleef hij ongevoelig, indien wij ten minste plutarchus mogen gelooven. Dit is ten minste zeker, dat de Syrakusische Bewindhebber in dit opzigt hemelsbreed van den Britschen verschilde, dat hij koel vooraf de rol berekende, die hij te spelen had, en dat cromwell daarentegen, in eene Eeuw van godsdienstige en staatkundige geestdrijverij, door de omstandigheden en eigene opgewondene stemming werd medegesleept, tot dat die omstandigheden hem de kroon in 't verschiet deden zien; en het is waarschijnlijk, dat hij toen eerst eene rol begon te vertoonen. | |
[pagina 436]
| |
Voor 't overige was dionysius als Echtgenoot, hoewel hij zich het huwelijk met twee Vrouwen gelijktijdig, dig, in weerwil der Grieksche zeden, veroorloofde, minzaam, en verdeelde zijne liefde (indien dit mogelijk is) tusschen zijne beide Vrouwen gelijkelijk. Omtrent zijnen Zoon belette de snoode achterdocht hem, gelijk wij zagen, regtvaardig en een teeder Vader te zijn; maar zijne vriendschap, zijn vertrouwen in zijnen Schoonbroeder dion bleven ongeschonden, zelfs nadat de tiran plato van zijn Hof had verwijderd, wien dion naar Syrakuse had doen komen. Dion bleef hem ook altijd getrouw, en philistus, de Geschiedschrijver, was de boezemvriend van dionysius, reeds sedert een' gewigtigen dienst, dien hij hem in zijne jeugd had bewezen. - Wij kunnen zoo iets niet zeggen van cromwell. De ongelukkige had zijne beste vrienden door zijne heerschzucht van zich verwijderd. Harrison en lambert, zijne getrouwste vrienden, offerde hij op aan een gezag, waarvan wij de wrange vruchten voor zijne rust hebben gezien. Ziet daar dan, waartoe eer- en heerschzucht mannen van den grootsten aanleg geleiden kan. Niet alleen waren dionysius en cromwell in hun leven diep ongelukkig, (indien ten minste eeuwigdurende onrust en vrees een ongeluk is) maar de nakomelingschap heeft hen nog erger beoordeeld dan zij inderdaad waren. De man toch, die bijna veertig jaren lang met eene sterke vuist het bestuur van Syrakuse hield, zonder verdrukking dan van zijne personele vijanden, terwijl hij de vijanden versloeg en binnenlandsche rust en veiligheid handhaafde; de Protector, wiens regering dàn eerst in het ware licht verschijnt, wanneer men die met het jammerlijke bestuur van den verachtelijken wettigen Koning, karel den II, vergelijkt; de Protector, onder wien Engeland van buiten ontzien en magtig, en van binnen althans in 't godsdienstige vrij was; de Protector, die de Waldensen voor de woede van het Papismus beschermde, - deze menschen verdienden eigenlijk niet voor afschuwelijke wezens, als tirannen van | |
[pagina 437]
| |
den ergsten stempel, te worden uitgemaakt. Maar het werd toch hun lot, en ook in zeker opzigt met regt; want, door alles aan verlangen naar den troon op te offeren, hebben zij hunne achting bij de nakomelingschap verbeurd, welke zij anders, als dappere en bekwame verdedigers van hun Vaderland, als mannen van groote talenten, ondanks hunne overweldiging, zouden hebben verworven. |
|