Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 402]
| |
Aan den Redacteur van het Journal d'Anvers.Daar de Heer de stassart, volgens zijnen brief van den 9 dezer, den handschoen opgenomen heeft, en zijne krachten wel voor een oogenblik tegen mij beproeven wil, reken ik het mij tot eene eer, eene lans met hem te breken. Hij behoeft niet te vreezen, dat ik, in mijne trotsche minachting, hem eenen verraderlijken steek (coup de jarnac) wil toebrengen; het strijdperk zal niet met bloed bevlekt worden, en, als het mij gelukt hem uit den zadel te ligten, zal ik, op zijn hoogst genomen, tot prijs der overwinning, hem trachten te ontdoen van die wapenrusting, zoo schitterende van Fransche sierlijkheid, welke zoo sterk afsteekt bij mijn oud Vlaamsch harnas. Onze wapens zijn, zoo als gij ziet, niet gelijk; en, indien het hier alleen te doen ware om Fransche phrases te maken, zoude ik dadelijk bekennen, dat ik overwonnen was, even als onze Hollandsche Afgevaardigden, wanneer zij het wagen hem op dat terrein aan te vallen. Ik zal beginnen met mijne achtbare tegenpartij te verzoeken, niet te veel op de ruwheid mijner uitdrukkingen te letten; hierin het voetspoor onzer voorvaderen volgende, die allen, wanneer zij in de Fransche taal wilden schrijven, tot zelfs de Waal paquot toe, in een nederig voorberigt zich op de kniën wierpen, en aan de Franschen verschooning verzochten voor de taalfouten, die zij begaan mogten. Ik zal dus, even als de Heer des roches, in de voorrede van zijne Histoire ancienne de la Belgique, zeggen: Ik schrijf in eene taal, die de mijne niet is. (Dat was regt aardig van dien Mijnheer des roches; want de Heer de stassart verzekert ons, in de Revue Encyclopédique van April 1822, bl. 138, dat dit Lid der Brusselsche Akademie de eenige Belg was, die het Fransch konde schrijven: zoo zeer was die taal ons eigen!) De Heer de stassart gelooft, dat ik eenigzins aan verstrooidheid van gedachten onderhevig ben. Het schijnt, | |
[pagina 403]
| |
dat ik onze volkstaal niet in het inwendig bestuur onzer provinciën had moeten zoeken, maar wel aan het Hof onzer Vorsten, of in de raadsvergaderingen van den Souverein, zoo als b.v. in den geheimen Raad, die geen regtsgebied op het volk uitoefende. (De neny, tome II, page 98.) Ik waande in mijne eenvoudigheid, dat men door langue nationale (nationale of volkstaal) de taal van de natie of van het volk verstond. Maar zoo gaat het, wanneer men zijn Fransch niet goed verstaat! De Heer de stassart leert mij, dat het de taal van den Vorst is. En wat zoude dan nu onze volkstaal zijn? Wat gaat het mij aan, of de diplomatieke zaken aan ons Hof nog in het Fransch behandeld worden, als het volk maar in zijnen eigen tongval bestuurd wordt? Indien de Heer de stassart nog wil staande houden, dat het niet de volkstaal is, die hij op het oog heeft, zal ik mij veroorloven hem af te vragen, waarover hij zich dan in de Staten Generaal beklaagd heeft, en of het ook in verstrooidheid van gedachten is, dat hij, in zijne Redevoeringen van 25 Februarij en 5 Maart, van de taal van het algemeene Gouvernement of van den Vorst willende spreken, bij uitsluiting van de toepassing der besluiten van 1819 en 1822 gehandeld heeft, die geene betrekking op dit algemeene Gouvernement hebben? Hij zegt onder anderen, dat de inwoners van Brussel genoodzaakt zijn, eene bedevaart naar Waterloo te doen, ten einde er huwelijkskontrakten te doen opstellen, die zij met kennis van zaken kunnen teekenen. Wel, dat is regt aardig! De inwoners van Brussel moeten geweldige liefhebbers van bedevaarten zijn; want anders konden zij toch zelve de huwelijksvoorwaarden in de Fransche taal opstellen, die voorwaarden bij eenen Notaris deponeren, en hem verzoeken, om, daarmede overeenkomstig, zijne akte in het Nederduitsch op te stellen. Maar de Heer de stassart heeft niet in ernst gesproken. Er schuilt daar zeker eene poëtische inspiratie onder. Men weet, dat de poëten van verdichtingen houden, en dat de Heer de stassart zeer lieve fabelen maakt. Neen, de inwoners van Brussel hebben genoegzame achting voor hunne Notarissen, om zich op hen te verlaten, even zoo als mijn achtbare tegenpartij zich somtijds op zijne Collega's in de Tweede Kamer verlaat; want ik wed, dat hij niet zal willen erkennen, dat hij zonder kennis van zaken over dat groot aantal Vlaamsche Verzoekschriften gestemd heeft. Maar, zegt hij, wat schaadt het onder- | |
[pagina 404]
| |
scheid van Tongval? Hebben de Elzassers, niettegenslaande hunne Duitsche taal en hunnen Duitschen oorsprong, getoond, dat zij minder, dan het volk van Tourraine en Normandije, aan Frankrijk verknocht waren?Ga naar voetnoot(*) Men ziet, dat hij er behagen in vindt, om zijne voorbeelden uit Frankrijk te halen. (Zijne Redevoering van den 25 Februarij is er vol van; hij spreekt daarin van Fransche Kersliederen (Noëls), van gresset, van lodewijk XIV, van lodewijk XV, van lodewijk XII.) Hij had echter niet zoo ver behoeven te gaam; de Belgische Geschiedenis leert ons, dat, in de omwenteling tegen filips II, zij, die het Fransch tot moedertaal hadden, de eersten geweest zijn, om de zaak van willem I en der Algemeene Staten te verlaten. Hoewel ik, voor mij, overtuigd ben, dat zij er zeer grondige redenen toe haddenGa naar voetnoot(**), is het echter eene daadzaak. Ik zal niet spreken van hetgene men in 1815 uit liefde tot de Fransche taal deedGa naar voetnoot(***): laat ons zulks vergeten, en tot den in uw dagblad van gisteren medegedeelden brief terugkeeren. | |
[pagina 405]
| |
De regering van albert en isabella wordt daarin aangehaald, als het tijdvak, waarin de Fransche taal reeds die van het groetste aantal Belgen geworden was. Ik heb thans voor mij liggen eene verbeterde uitgave der Description des Pays-Bas van guicciardin, die in 1609 gedrukt is. Ik vind bl. 34 en 161, dat onze natuurlijke spraak (parler naturel) toen Vlaamsch was, en dat men overal in die taal pleitte, behalve in die streek, waar voornamelijk de steden Nyevelt, Genappes enz. liggen. Wij hebben gezien, dat onder die Vorsten, wier gedachtenis met regt in eere gehouden wordt, en aan wie het zeker niet onbekend was, welke de taal van het grootste aantal Nederlanders was, alle onze kostumen in het Vlaamsch verleend zijn. Toen in 1622 die van Leuven door hen bevestigd werden, en de Hoofdschout en andere ambtenaren van het gedeelte des Walenkwartiers, hetwelk tot het regtsgebied van Leuven behoorde, verzochten, dat men in de Fransche taal mogt pleiten, wanneer er een geding tusschen de bewoners van het gezegde Walenkwartier (Roman Pays) van Braband ontstond, werden zij in derzelver einden en de conclusiën, genomen in hun verzoek, afgewezen en niet ontvangbaar verklaard, bij decisie gegeven te Brussel den 26 Julij 1622, die men in de Archiven van Leuven vindt, in de Chartres ende andere munimenten der stadt Loven, sub Litt. N.O.P., Deel VII, bl. 208 en 209. Waar was dan toen de Fransche volkstaal? Als men den Heer tarte Cadet (een' anderen kampvechter) gelooven mag, was zij nergens. Op het geheele grondgebied (zegt hij, over onze dertien Departementen, toen zij met Frankrijk vereenigd werden, sprekende) was de Fransche taal bekend, maar slechts bij een zeker aantal personen; nergens was zij de volkstaal. Het Waalsch, het Vlaamsch en het Duitsch verdeelden onderling het grootste aantal ingezetenen. (Voorrede der Flandricismes, Wallonismes etc. ouvrage dans lequel on indique les fautes que commettent les Belges en parlant l'idiome français; Bruxelles, chez rampelbergh, 1811.) Het zoude zeker te verwonderen zijn, dat de Fransche taal onder albert | |
[pagina 406]
| |
en isabella die van het grootste aantal ingezetenen zoude geweest zijn, dewijl zij het thans niet is. Men heeft opgemerkt, dat men thans nog Vlaamsch spreekt op alle plaatsen in België, waar het vóór meer dan zes eeuwen gesproken werd; dat te dien opzigte de Fransche taal geen duim gronds gewonnen heeftGa naar voetnoot(*), en dat alle menschen, die daar ter plaatse geboren en opgevoed zijn, ten huidigen dage nog datzelfde Vlaamsch spreken; en, bovendien, de Christelijke onderwijzing van den Catechismus geschiedt er uitsluitend in die taal. Of wel zoude nu onze Geestelijkheid dermate eene monopolie van de Vlaamsche taal gemaakt hebben, dat zij de taal van het grootste getal inwoners niet wilde spreken? Of zouden de kinderen der voorstanders van de Fransche taal niet ter kerke gaan? 't Is waar, dat sommigen hunner zich van den kant der godsvrucht niet onderscheiden. De te Brussel uitgegevene herdrukken der werken van voltaire, parny, volney, dupuis, santo-domingo hebben het getal der geloovigen, in ons land, niet vermeerderd. Nog niet lang geleden zag ik in de militaire mis iemand naast mij, met een in marokijn gebonden exemplaar van den bij de Gebroeders laurent uitgegeven druk van beranger. Waarschijnlijk bezigde hij het, om er la messe du Saint Esprit in te lezen! Dit herinnert mij aan het Vlaamsche blijspel, dat de Heer lambrecht, Heer van Neer Ockerseel, Secretaris van den geheimen Raad des Konings, omstreeks het jaar 1659 vervaardigde, toen het de mode werd, Fransche gebedenboeken te gebruiken. Men leest daarin:
Pantagrul.
Wanneer de jonckheyt maer alleen begint te loopen,
Syn d'ouders al bezorgt haer sack vol Frans te koopen.
Vooreerst een kerkeboeck, half Waels en half Latyn,
Dat is de rechte wech voor die wil heylich syn.
| |
[pagina 407]
| |
Koryn.
Neen, vrindt, Godt kan verstaen wel alderhande talen.
Pantagrul.
Ja wel, die Frans dan bidt, Godt ziet ze aan voor Waelen.
De Heer de stassart eindigt zijnen brief met iedereen, wie het ook zij, uit te dagen, om hem eene enkele zinsnede aan te wijzen, waarin hij onze Vlaamsche taal had zoeken belagchelijk te maken. Ik behoef daartoe de afleveringen der Revue Encyclopédique niet te doorbladeren; zijne Redevoeringen in de Tweede Kamer bewijzen het genoegzaam: want, is het niet klaarblijkelijk de Vlaamsche taal bespotten, wanneer men zegt, dat wij geene andere volkstaal hadden dan het Fransch? Maar er zit in deze afleveringen meer: er zijn dingen in, die ik niet weet te noemen; ik heb moeite te gelooven, dat de Heer de stassart dezelve thans voor zijn werk zoude willen erkennen, zoo als b.v. hetgene hij in zijn artikel over een treurspel van den Heer alvinGa naar voetnoot(*) van de taal zegt (Julij, 1821). Ik zoude zelfs haast gelooven, dat dit artikel niet van zijne hand is, hoewel er zijn naam onder staat: want een Nederlandsch Afgevaardigde zoude ons Gouvernement geen Hollandsch Gouvernement noemen, en niet aan den vreemdeling verzekeren, dat dit Gouvernement pogingen aanwendt, om het gebruik der Fransche taal in België te weren; alsof het in ons land verboden ware, Fransche treurspelen te maken? Neen, nog eenmaal, de Heer de stassart heeft dat niet kunnen schrijven; hij, die alle jaren zijne stem geeft, om vrij aanmerkelijke sommen tot het aanmoedigen der beoefening van die taal toe te staan. Inderdaad, wanneer men ziet, dat de Koning, op kosten van den Staat, de Brusselsche Akademie hersteld heeft; dat Z.M. aanmerkelijke sommen aan de Fransche Schouwburgen toestaat; dat Hoogstdezelve Fransche Schrijvers aanmoedigt; dat die taal aan onze Hoogescholen, in onze Athenaeën, in de Rijksscholen onderwezen wordt, - heeft men dan geen ongelijk, zich te beklagen? Wat mij betreft, ik houd ook veel van de Fransche taal, hoewel ik mijne moederspraak verdedig. Somtijds zelfs be- | |
[pagina 408]
| |
kruipt ook mij de lust, om den Franschen Parnas te beklimmen, dien de Heer de stassart in alle deszelfs schuilhoeken kent. Ik zal, ten bewijze, een der coupletten mededeelen, welke ik onlangs, op de wijze van een der liedjes van beranger, gemaakt heb:
Foin de la Gallomanie
Dont le Belge est accablé;
Ce Flamand, que l'on renie,
Par nos pères fut parlé.
N'empruntons de nos voisins
Que leurs truffes et leurs vins.
Mes amis, mes amis,
Soyons de notre pays!
Oh, soyons de notre pays!
Antwerpen, den 14 Maart 1829.
|
|