uwen zin hebben. Ga, en over drie dagen wacht ik u te S.’ De landman ging, en ten bestemden tijde leverde hij zichzelven in handen van den Schout.
Mijne taak was het, hem als Advocaat bij te staan. Stedman stond er op, voor het Hof, om zijne gansche historie te verhalen; en, wanneer ik partij wilde trekken van sommige kunsttermen, viel hij mij telkens in de rede, zeggende, dat hij mij niet had aangenomen om te draaijen, maar alleen om hem bij te staan in het vermelden der waarheid. Nimmer heb ik zulk een voorbeeld van eerlijke naauwgezetheid bijgewoond. Het was aandoenlijk, getuige te zijn van zijne zucht voor strikte, onbewimpelde waarheid, hem verheffende boven elke andere bedenking, en zijne borst beheerschende, als een gevoel, sterker zelfs dan de liefde tot het leven. Meer dan eens zag ik tranen in de oogen zijner Regters. Nooit voorheen, noch sedert, heb ik zulk eene belangstelling gevoeld in eenen kliënt. Ik pleitte voor hem, gelijk ik zou gepleit hebben voor mijn eigen leven. Tranen perste ik af; en toch vermogt ik niet, het oordeel te zwenken van gestrenge mannen, meer gedreven door pligtbesef, dan door de meêwarige inspraak der menschelijkheid. Stedman werd ter dood veroordeeld. Ik zeide hem, dat er kans van pardon bestond, wanneer hij daar om wilde verzoeken. Ik stelde een verzoekschrift op, en verzocht hem, dit te teekenen; maar hij weigerde zulks. ‘Ik heb,’ dus sprak hij, ‘gedaan, wat ik pligt achtte. Ik kan vergiffenis vragen van mijn' God en mijn' Koning; maar huichelarij zou het zijn, vergeving te vragen van deze menschen, voor eene daad, welke ik andermaal zou verrigten, zoo ik wederom in gelijke omstandigheden werd geplaatst. Neen! verg mij niet, dit verzoekschrift te teekenen. Indien, hetgeen gij de zaak der vrijheid van Amerika noemt, het bloed vordert van een eerlijk man, voor de gemoedelijke vervulling van hetgeen hij pligt keurt, laat mij dan deszelfs slagtoffer zijn! Ga naar mijne Regters, en zeg hun, dat mijne vrees noch hope op hen berusten.’ - Vruchteloos was het,
dat ik de zaak aandrong, en ik verwijderde mij als wanhopig.
Huiswaarts keerende, ontmoette ik toevallig een mijner bekenden, een jong man van schitterende talenten, bezield met eene hartstogtelijke zucht voor de schilderkunst. Dit dreef hem telkens aan tot uitstappen door het land, met oogmerk om zulke voorwerpen en tafereelen te schetsen, als