digen, en eene Eminentie onder zijne kalanten te mogen tellen. Zoodra de Kardinaal castiglione tot Paus verkoren was, werd hem de maat genomen van zijn Pauselijk gewaad, en tevens kwam een kunstenaar in zijn vak hem die van zijn schoeisel nemen: ‘Hoe nu!’ riep de Paus, ‘dat is mijn gewone schoenmaker niet. Waar is maestro carla? Hij moet komen. Waarom zon zijn talent, gelijk men mij wil diets maken, mijner Heiligheid onwaardig zijn? Hij heeft mij als Kardinaal zeer wel geschoeid; Paus zijnde, zal hij mij eveneens bedienen. Ik werd verheven; wel nu, hij zal zich met mij verheffen!’ Men zond om den armen, maar eerlijken karel. Zijne buren kleedden hem, in de haast, zoo goed zij konden, en bevend verscheen hij voor den Paus, die hem honderd piasters liet toetellen, ten einde hem in staat te stellen, zich Pauselijken Schoenmaker te heeten.