Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over Ierland.Ierland, nog zoo weinig bekend, vereenigt alles in zich, om elke soort van weetgierigheid op te wekken en te bevredigen. Den Letterkundige biedt het eene taal, die uitslijt; overleveringen, die verloren geraken; gewoonten, die met elken dag verdwijnen. Den Oudheidkundige: nog onverklaarde gedenkteekenen van verschillende eeuwen. Den Natuurkundige: eene lange reeks kusten van bazalt; een' grond, overal kenmerken dragende van volkanischen oorsprong, en die onverklaarbare bogs, volkanen van slijk, die van tijd tot tijd uitbarsten, en, gelijk de lava van de Etna, zich over de velden verspreiden. Den Schilder: eene onuitputtelijke bron van pittoreske tooneelen. Den Huishoudkundige: beoefenende grondstoffen tot oplossing der belangrijkste vraagstukken. Den Geschiedkundige: een' als 't ware nog ongerepten buit; eene maatschappij, welker inrigting heldere lichtstralen kan verspreiden over gelijksoortige tijdperken, minder gemakkelijk te bestuderen. De Staatsman woont er het groote schouwspel bij van eene nationale en tevens godsdienstige worsteling; de gewone beschouwer, tooneelen van het hoogst dramatisch effekt. De Wijsgeer, eindelijk, terwijl hij het lot betreurt van eene natie, beheerscht door geweld en onregtvaardigheid, kan zich daarvan bedienen, als eene schitterende bevestiging van alle zijne stelsels, en deze tot een voorbeeld aanwenden voor andere volken. Ierland is het gewest der tegenstrijdigheden: de allergrootste ellende op den rijksten grond; heerlijke rivieren en havens nagenoeg zonder eenig ankerend schip; weinig arbeid, gevolgelijk weinig loon, en met dat al eene bevolking, sedert veertig jaren verdubbeldGa naar voetnoot(*), terwijl die van het mag- | |
[pagina 213]
| |
tig Engeland slechts een derde is toegenomen; in één woord, eene verklaarde afwijking der natuurwetten, eene volstrekte wederspraak van alle wetenschappelijke berekeningen. Omstreeks Limmerick is de grond zoo vruchtbaar, dat hij, zonder zich uit te putten, tien achtereenvolgende graanoogsten schenkt; en nergens evenwel leeft de mensch ellendiger. Veen, moeras en steengronden beslaan de helft van Connaught. In deze arme provincie vindt men noch koophandel noch nijverheid; men vindt er niet ééne groote stad, en de bevolking, die, in het zuiden van Schotland, slechts 127 menschen op de vierkante mijl bedraagt, telt er 137 in Connaught. In Ulster, Leinster en Munster klimt zij tot 240. Wat toch heeft deze zeldzame uitkomst daargesteld? Wat veroordeelt dit volk, om van honger te sterven, in den schoot des overvloeds? Wat dwingt hetzelve, te midden van zoo vele hinderpalen, zich zoo snel te vermenigvuldigen? - Driederlei onmiddellijke oorzaken schijnen mij toe zich te vereenigen, om Ierland te gelijk arm en vruchtbaar, bevolkt en ellendig te doen zijn: 1o. De uitsporige versnippering der pachthoeven; 2o. de invoering der aardappelen als hoofdvoedsel; de vroegtijdige huwelijken der bewoners, aangemoedigd door hunne Priesters. Maar, bij deze oorzaken stil te staan, is, het verschijnsel der kwaal aanzien voor de kwaal zelve; is, den stortvloed trachten te stuiten, zonder tot deszelfs beginsel op te klimmen. In het oog van elken onpartijdigen, is de bron des lijdens van Ierland te zoeken in de overweldiging, in de onderdrukking. De bewoners van dit schoon gewest zijn inderdaad niet minder werkzaam, niet minder verstandig, dan die van Engeland. Waardoor zijn zij zoo laag gezonken, terwijl hunne naburen zich ten toppunt van beschaving verhieven? Om hen te onderwerpen, heeft men gepoogd hen te vernederen. Alle welvaart, alle eerzucht, alle hoop zijn hun ontzegd geworden. Onherroepelijk aan hunnen toestand vastgeketend, heeft men hun belet, zich boven denzelven te verheffen; men heeft in hunne zielen alle zaden van verstandelijke en zedelijke volmaking verstikt. Het leven, een physiek, dierlijk leven, ziedaar alles, wat men hun heeft gelaten; en echter eischt men van hen bedachtzaamheid. Bedachtzaamheid van slaven! - Wel is waar, deze slaven beginnen zich te doen gelden. Er zijn er tegenwoordig weinigen, die niet kunnen lezen en schrijven. Maar, zoo hunne verstandelijke vermogens ontwaken, het is om met hunne mees- | |
[pagina 214]
| |
ters af te rekenen; en Engeland heeft nog meer te vreezen van hunne verlichting, dan van hunne onwetendheid. - Bevredigen, en, om te bevredigen, emancipéren; daarop moet men in allen gevalle terugkomen. Met dezelve is alles mogelijk; zonder dezelve, niets. Allen, die het Parlement heeft opgeroepen, om hetzelve nopens den toestand van Ierland voor te lichten, stemmen overeen, ten aanzien van deszelfs diepe ellende. Dat ieder vierdedeel eens akkers zijnen man voedt, is niet meer eene dichterlijke hersenschim in dat ongelukkig land, maar eene onweêrsprekelijke statistieke daadzaak. Meer dan zes millioenen landbouwers zijn over deszelfs oppervlakte verspreid; en - iets, dat zich schier niet denken laat bij een beschaafd volk - hunne hutten kunnen zelfs niet halen bij de wigwams van de Indianen der Nieuwe Wereld. Dezelve hebben schoorsteen noch huisraad, vele gezinnen geene bedden; de kinderen zijn gedekt met lompen, of geheel naakt. En wanneer de aardappel-oogst mislukt, of slechts niet volkomen wèl uitvalt, (hetgeen voor 't minst om de vijf of zes jaren plaats grijpt) verspreidt zich de hongersnood, en de ziekten, welke hem op de hielen volgen, over al de deelen van Ierland, en deciméren deszelfs bevolking. De Katholijke Bisschop van Leighlin, Dr. doyle, schrijft: ‘De bevolking van Ierland neemt bestendig toe door onbedachte echtverbindtenissen; doch, mijns inziens, spruiten deze huwelijken grootendeels voort uit de ellende des volks. Deze arme lieden bekreunen zich niet meer aan het verwerven van een' betamelijken stand in de maatschappij, of aan het verbeteren van hun lot; een verlangen, dat allen koesteren, die reeds eenigen eigendom bezitten. De ellende heeft hunne veerkracht geheel verlamd. Zij meenen, dat hun toestand niet kan verslimmeren, wanneer zij gehuwd zijn; en diensvolgens paren zij, gelijk de wilden in de bosschen. Onmogelijk is het, eenen meer ellendigen staat van zamenleving zich te verbeelden. Wanneer ik denzelven aanschouw, gevoel ik daarbij zulk eene smart en schrik, dat ik meer dan eens God gebeden heb, mij tot zich te roepen, opdat ik dit schouwspel van jammer niet meer voor oogen hebbe!’ - Aan de wanhoop als gevolg der uiterste armoede, moet een groot deel der misdaden worden toegekend, die dat ongelukkig land verwoesten. Wat men ook zegge, hongersnood en onderwerping zijn twee onvereenigbare zaken. Hersenschimmig is het, te denken, dat ge- | |
[pagina 215]
| |
westeu, waar de massa der bevolking aan al de verschrikkingen der armoede ter prooije is gelaten, rustig kunnen zijn. Dezulken, die geenerlei eigendom hebben te verdedigen, of geene hoop hebben dien te verkrijgen, zijn weinig geneigd, om dien van anderen te eerbiedigen; en geen Volk is meer geneigd tot het daarstellen van eene omwenteling, dan dat, waarvan negen tienden alles te winnen en niets te verliezen hebben bij de omverwerping der bestaande orde van zaken. |
|