Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGöthe's vroegste leeftijd (1749-1765) geschetst door H. Döring.(Vervolg en slot van bl. 168.)
Maar zelfs ten huize des grootvaders, alwaar meer, dan ergens, duurzame vrede scheen te moeten heerschen, ontstond verdeeldheid, toen, in 1756, de zevenjarige oorlog eenen aanvang nam. Deze merkwaardige gebeurtenis bleef niet zonder invloed op het volgend leven van göthe, die toen juist zijn achtste jaar was ingetreden. De tijdgenooten, welke niet alleen als aanschouwers, maar ook als beoordeelaars optraden, verdeelden zich terstond in twee partijen; en onder göthe's nabestaanden zag meu een beeld van het geheel. Zijn grootvader, die, als Schepen van Frankfort, het krooningsverhemelte boven frans I gedragen en van de Keizerin een' zwaren gouden ketting met hare beeldtenis ontvangen had, was, met eenige aangehuwde zonen en dochters, Oostenrijks-gezind. Göthe's vader, welken karel VII, gelijk vroeger is vermeld, tot Keizerlijken Raad benoemd had, nam hartelijk deel in het lot van dezen ongelukkigen Vorst, en helde, met de kleinere helft der familie, naar de zijde van Pruissen over. Göthe was ook Pruis-gezind; de | |
[pagina 208]
| |
persoon des grooten Konings wekte bij hem levendige belangstelling. Gaarne schreef hij de zegeliederen, tot lof van den held vervaardigd, af, en nog liever de spotverzen tegen partij, hoe onbeduidend ook de rijmelarij ware. Alles moest wijken voor de deelneming, waarmede de vurige knaap frederik den Grooten en de zegepralen van zijn leger, dat tegen half Europa krijg voerde, steeds volgde. Des te meer griefde hem de miskenning van zijnen held in het huis des grootvaders. De snel op elkander volgende krijgsbedrijven verschaften telkens op nieuw stof voor de levendigste gesprekken, tot dat eindelijk Frankrijks deelneming het tooneel des oorlogs tot in de nabijheid van Frankfort dreigde te verplaatsen. Göthe en zijne zuster werden nu meer, dan voorheen, te huis en op menigerlei wijze bezig gehouden. Men zocht het marionettenspel weder op, dat de knaap, gelijk vroeger is verhaald, van zijne grootmoeder ten geschenke had ontvangen. Eerst werd het eigenlijke stukje, waartoe de poppenvertooning ingerigt was, uitgevoerd. Doch weldra verkreeg alles een hooger leven. De kleedij, de tooneelsieraden werden veranderd, en men waagde zich aan verscheidene stukken, die voor eene zoo kleine schouwplaats te uitgebreid waren. Intusschen oefende göthe door deze bemoeijingen zijne geestvermogens in het uitvinden en voorstellen. Zoo verkreeg hij zekeren kunstsmaak. Vroeg had hij geleerd, met passer en liniaal om te gaan, en zijne kennis van de meetkunde toegepast op het vervaardigen van menigerlei speelgoed. Van deze bezigheid trok hij thans vooral nut, daar hij plannen maakte voor aardige buitenplaatsen, die met pilaren, hooge trappen en platte daken moesten versierd worden. Standvastiger, dan in deze ontwerpen, die grootendeels onuitgevoerd bleven, toonde zich göthe in de toerusting eener wapenkamer, die bij de tooneel en treurspelen moest dienen, welke hij, nadat zij de poppen boven het hoofd gewassen waren, zelf met zijne makkers verlangde uit te voeren. Een bediende zijns vaders, een kleermaker van beroep, was hem daarbij behulpzaam. Terwijl göthe zich bevlijtigde, om verscheidene zijner medgezellen behoorlijk uit te rusten, maakte hij zich voor hen steeds onontbeerlijker; ofschoon het natuurlijk niet ontbrak aan twist en kibbelarijen, waartoe zoodanige spelen ligt aanleiding geven. Eenen nog grooteren invloed had hij op zijne makkers door het vertellen van sprookjes, waarin hij aan zijne | |
[pagina 209]
| |
verbeeldingskracht ten deele die tint gaf, welke in zijne latere dichtwerken schittertGa naar voetnoot(*). Het streven van göthe, om met de beste vaderlandsche dichters bekend te worden, was door zijnen vader niet verhinderd. Canitz, hagedorn, drollinger, gellert, creuz, haller en anderen stonden in de boekerij, in schoone Fransche banden. Hierop volgden de Telemachus, door neukirch, Jeruzalem verlost, door köppen, en andere vertalingen. Göthe had al deze werken van kindsbeen af vlijtig gelezen, ten deele van buiten geleerd, en door het opzeggen van enkele brokken meermalen tot veraangenaming des gezelschaps bijgedragen. De naam van klopstock deed uit de verte op hem eene groote werking; maar zijn vader, die het rijm in een dichtwerk voor onontbeerlijk hield, kon niet in de algemeene bewondering van den Messias deelen. Hij had dus zich wel gewacht, dit werk te koopen; doch een vriend van den huize, de Raad schneider, bezorgde heimelijk het boek aan moeder en kinderen. Göthe en zijne zuster cornelia leerden nu in de vrije uren, zich ergens in een' hoek verbergende, verscheidene plaatsen uit den Messias, vooral de roerendste en sterkste, van buiten. Den droom van porcia zeiden zij dikwijls op, en het wilde, wanhopige gesprek tusschen satan en adramelech, welke in de Doode Zee gestort werden, verdeelden zij onder elkander. Göthe nam de eerste rol, als de geweldigste, op zich; zijne zuster de andere, die een weinig zachter en treuriger was. De wederzijdsche, wel afschuwelijke, maar toch welluidende verwenschingen vloeiden alzoo uit hunnen mond, en beide grepen elke gelegenheid aan, om elkander met deze helsche spreekwijzen te begroeten. Op eenen zaturdagavond in den winter, toen de vader van göthe, volgens gewoonte, zich bij kaarslicht scheren liet, om des zondags vroeg zich behoorlijk voor de kerk te kunnen aankleeden, zat de knaap met zijne zuster op eene bank achter de kagchel, en beide reciteerden, terwijl de barbier inzeepte, de vermelde vloekspraak binnensmonds. Maar nu moest adramelech den Satan met kracht omvatten; cornelia greep dan ook haren broeder geweldig aan, en zeide, met klimmenden hartstogt, de volgende regels uit den Messias op: | |
[pagina 210]
| |
Red mij! Ik wend mij tot u; ik bid zelfs, zoo gij dit vordert,
U, o wangedrogt, aan! Zwarte, verworpene booswicht,
Red mij! Ik lijde de pijn der eeuwige, wrekende doodstraf!...
Eertijds konde ik, met vurigen, grimmigen haat, u nog haten;
Thans vermag ik 't niet meer: ook dit is grievende smarte!
Tot hiertoe ging alles nog zoo tamelijk; maar hij de volgende uitboezeming: o, Hoe ben ik verplet!...
verschrikte de barbier, en stortte het zeepwater uit het scheerbekken langs den hals en over de borst van göthe's vader uit. Daarop kwam veel beweging, en de zaak werd zeer ernstig opgenomen, vooral uit hoofde van het ongeluk, dat had kunnen gebeuren. Göthe en zijne zuster, om niet van moedwilligheid verdacht te worden, bekenden, welke rollen zij speelden; en het onheil, door de hexameters veroorzaakt, was te blijkbaar, dan dat de vader die niet op nieuw veroordeeld en verbannen zou hebben. Eene storing van veel ernstiger aard, dan de zoo even vermelde, bedreigde de huiselijke rust, ten gevolge van Frankrijks deelneming aan den zevenjarigen oorlog, welke, tot nu toe slechts in de verte dreigende, met den jare 1759 zeer drukkend en bezwarend voor de inwoners van Frankfort werd. In zijn naauwelijks voltooid huis vreemde troepen te moeten ontvangen, hun de fraai gestoffeerde en meest geslotene pronkkamers in te ruimen, dit was voor göthe's vader eene des te onverdragelijker gedachte, daar hij, buitendien reeds Pruis-gezind, nu met Franschen zoo na in aanraking moest komen. Den 2 Januarij 1759 wierpen dezelve bezetting in de stad, en men had het niet verblijdende uitzigt, dat de krijgshaftige gasten welligt verscheidene jaren gehuisvest zouden moeten worden. De Luitenant, Graaf thorane, uit Grasse in Provence, omstreeks Antibes, geboortig, werd in het huis van göthe ingekwartierd. Terstond bij zijne aankomst toonde hij, een warm vriend van teeken- en schilderkunst te zijn. Toen hij, namelijk, van eene kamer met schilderijen hoorde spreken, verzocht hij, ofschoon het reeds nacht was, met kaarslicht de stukken ten minste vlugtig te mogen beschouwen. Hij vond veel smaak in die schilderijen, en toen hij hoorde dat de meesters, die ze geleverd hadden, meerendeels in Franksort of in de nabuurschap zich ophielden, gaf hij zijnen vu- | |
[pagina 211]
| |
rigen wensch te kennen, om met hen in aanraking te komen. In weerwil van deze toenadering van den kant der kunst, gevoelde göthe's vader zekeren tegenzin tegen den vreemdeling. Voor göthe, daarentegen, had het verblijf van den Graaf eene aangenaame en, in meer dan één opzigt, nuttige betrekking ten gevolge. Zijne aangeborene neiging voor kunst verkreeg nieuw leven, toen de Heer thorane, terstond in de eerste dagen na zijne aankomst, al de Frankforter schilders, hirt, schütz, trautmann, nothnagel, junker, en ook seekaz uit Darmstad, bij zich ontbood, om hen in zijne nabijheid voor zich te laten werken. Göthe's bovenkamer werd dus in een kabinet en werkplaats veranderd, en den knaap kon niet ligt eene schooner gelegenheid, om zijnen kunstsmaak verder te vormen, te beurt vallen. Van zijne vroegste kindschheid af had hij die schilders gekend, en hen dikwijls in hunne werkplaatsen bezocht, wanneer zij iets voor zijnen vader te doen hadden. Daar nu de Graaf hem wel scheen te mogen lijden, zoo was hij dikwerf bij opgaven en beraadslagingen wegens schilderstukken niet alleen tegenwoordig, maar nam ook wel eens de vrijheid om zijne meening te zeggen, vooral wanneer onderwerpen en schetsen ingeleverd werden. Reeds vroeger had hij zich bij liefhebbers van schilderijen, doch bijzonder op verkoopingen, die hij vlijtig bezocht, den roem van kunstkenner verworven. Zijne beoordeeling van stukken uit de Fabelkunde of van zinnebeeldige voorstellingen was meestal juist en treffend. Meermalen had hij de kunstenaars bewogen, het eene of andere voorwerp te schilderen. Toen zij ten huize zijns vaders verzameld waren, stelde hij hun eens een uitvoerig opstel ter hand, waarin hij twaalf beelden beschreef, welke de geschiedenis van jozef moesten daarstellen. Eenige schetsen vond men zoo treffend, dat ze werkelijk uitgevoerd werden. Uit het gezelschap dezer kunstenaren, in wier midden men den weetgierigen en met zoo schoonen aanleg begaafden knaap gaarne zag, werd hij eens, op bevel van den Graaf, voor den tijd van acht dagen verbannen, dewijl jeugdige nieuwsgierigheid hem verleid had, om een achter de kagchel geplaatst zwart kistje te openen. De daarin voorhanden zijnde teekening was eene zoodanige, welke men gewoonlijk niet aan ieders oogen blootstelt; en Graaf thorane, die hem bij de bezigtiging daarvan verraste, zeide hem, dat hij | |
[pagina 212]
| |
het vertrek in eene week niet weder mogt betreden; een verbod, dat door den gevonnisde ten stiptste werd opgevolgd. Spoedig echter was de verbrokene betrekking met den Graaf weder hersteld, en de vernieuwde omgang had voor göthe dit niet onbeduidend voordeel, dat hij bierdoor de Fransche taal, die hem geheel onbekend was, vrij goed leerde. Hij vatte zeer gemakkelijk klank en uitspraak, wendingen, toon en andere eigenschappen derzelven; terwijl zijne kennis van het Latijn en Italiaansch hem hierbij te stade kwam. |
|