Voltaire en de pagie van Frederik II.
Wanneer de Koning kleine reizen deed, was hij gewoon, voltaire met zich te nemen. Op een' dezer togten volgde de laatste den Vorst, en was, alleen, in eene postchais gezeten. Een jonge Pagie, dien voltaire, eenige dagen geleden, strengelijk had doorgehaald, had besloten zich te wreken. Diensvolgens, daar hij vooruitreisde om paarden te bespreken, zeide hij aan de postmeesters en postiljons, dat de Koning een' ouden aap had, van welken hij veel werks maakte, dien hij vermaak schiep om nagenoeg te kleeden als een groot heer aan het hof, en die hem altijd op zijne reisjes volgde; dat dit dier niemand respecteerde dan den Koning, en dat het daarenboven zeer kwaadaardig was; dat, zoo het bij geval uit het rijtuig wilde komen, men wel zorg moest dragen, dit niet te gedoogen, enz. Toen nu, na deze kennisgeving, voltaire aan onderscheidene posthuizen wilde afstappen, vond hij al de knechts in de weer, om hem dit te beletten; hoe sterker de aandrang was, des te krachtdadiger ook de tegenstand, zoodat, wanneer hij de hand uitstak, om zelf het portier open te maken, men hem zelfs met zweepslagen op dezelve begroette, vergezeld van een schaterend gelach. Voltaire, die geen Duitsch sprak, kon geene opheldering krijgen van deze ongehoorde bejegening; zijne woede verdubbelde, tot groot vermaak der postmeesters, en al het volk kwam op de been, om den aap des Konings te zien en uit te jouwen. Op deze wijze volbragt hij de reis; en, hetgeen zijne gramschap ten top voerde, was, dat de Vorst de grap zoo aardig vond, dat voltaire hem niet konde bewegen, om den uitvinder te straffen, wiens wraak alzoo volkomen was.