Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLord Byron op het eiland Grossa.Ga naar voetnoot(*)Lord byron was een hartstogtelijk liefhebber van watertogtjes, en, zwemmer zonder wedergade, schroomde hij niet, bij het involgen van deze zijne drift, zich aan eenig gevaar bloot te stellen. Gedurende zijn verblijf te Venetië, bestudeerde hij des morgens, bij de monniken van St. Lazarus, het Armenisch; des namiddags deed hij togtjes op de Adriatische zee, en, daar hij ruim betaalde, stonden de Gondeliers hem als om strijd ten dienste. Het eiland Sabioncello, in de nabuurschap van Ragusa, was een van die, welke hij bij voorkeur doorkruiste. Dikwijls liet hij zich derwaarts overbrengen in eene gondel met vier riemen, doorgaans verzeld van de Markiezin van g. en twee of drie gemeenzame vrienden. Elk voorzag zich dan van al datgene, wat, naar zijnen bijzonderen smaak, konde dienen, om het vermaak te verhoogen. Uitgezochte wijnen, mondbehoeften, lekkernijen, | |
[pagina 177]
| |
lectuur, teekengereedschap, schietgeweer, hengels, netten enz. maakten de gewone lading van het ranke vaartuig uit. Somtijds, wanneer kleinere eilandjes op den togt de aandacht wekten, deden zij dezelve aan, zich aldaar vermakende met jagen en visschen, of ook om er een ontbijt te nemen. Op zekeren dag deed het vrolijk gezelschap eenen uitstap naar het eilandje Grossa, geheel uit eene rots van eene halve mijl lengte bestaande, met groen bedekt. De frischheid van het gras, het gemurmel van eene bron, uit boschjes van welriekende heesters voortspruitende, lokte hen uit, om aldaar eenigen tijd te vertoeven, en men besloot, het middagmaal te houden in de schaduw van dat lagchend loof; en, terwijl de Gondeliers den visch enz. bereidden, verspreidde zich het gezelschap ginds en elders over het eiland. Maar, wat gebeurt? De gondel, niet wel vastgemaakt, of door de deining losgeschuurd, verwijderde zich van den oever, en dreef zeewaarts in! Zij was, naar gis, reeds meer dan twee mijlen van het eiland verwijderd, toen men zulks ontwaarde. Thans was goede raad duur. Zij voerde den voorraad voor eene week met zich. Men was 25 mijlen van Sabioncello, en geen der nabij liggende eilandjes bewoond. Het eerste, waarop men bedacht was, was, een' zakdoek der Markiezin aan het einde van een' polsstok, tot een sein, te bevestigen en op te steken. De lucht was zeer helder; echter kon het scherpstziend oog geenerlei vaartuig, zelfs op den versten afstand, ontdekken, en de noodvlag wapperde vruchteloos. De weinige leeftogt, welken men had ontscheept, was, ondanks de grootste soberheid, spoedig verteerd. Eenige flesschen wijn schraagden nog den moed van eenigen; maar, toen dezelve geledigd waren, begon ook hen de hoop te begeven. Men raadpleegde onafgebroken; allerlei, ook de zonderlingste voorstellen kwamen ter bane, maar geen van die alle was uitvoerbaar. Men wilde b.v. een vlot zamenstellen; maar het houtgewas op het eiland was daartoe te eenemaal ongeschikt. Lord byron konde gemakkelijk, al zwemmende, het naaste eiland bereiken, gelijk hij eenmaal den Hellespont had overgestoken; maar wat zou zulks gebaat hebben, daar alle de naburige kleine eilanden even min bewoond waren als Grossa zelve? Vergeefs wekte men de scherpzinnigheid der Gondeliers op, door het uitloven van rijke belooning; zij wisten geen redmiddel. Men scheen zich dus te moeten onderwerpen aan het harde noodlot, om van honger te sterven, en | |
[pagina 178]
| |
gaf den moed geheel verloren. Eensklaps kreeg een der Gondeliers, wien men den bijnaam van den Cycloop had gegeven, vermits hij maar één oog had, een' gelukkigen inval. Men had, namelijk, een klein vat naar de fontein van Grossa overgebragt, om hetzelve met versch water te vullen, waaraan op Sabioncello gebrek was. De Cycloop stelde voor, dit vat in een bootje te herscheppen, zich daarin te plaatsen, en zich, in dit broze vaartuig, aan de golven te vertrouwen. Dit ontwerp vond algemeenen bijval. Men maakte eene ruime opening in het vat, en verbond met hetzelve eenige stokken, bij wijze van riemen; de stontmoedige Venetiaan kroop in hetzelve, en werd in zee afgestooten. Zoo lang mogelijk volgde men hem met starende blikken; maar welhaast voerde een stroom het vat mede, en men zag het niet meer. Men wist, dat die stroom naar het vasteland gerigt was; dit was een gelukkig voorteeken. Des anderen daags kwam de Venetiaansche schuitevoerder werkelijk opdagen, in eene galei van vijf riemen, beladen met levensmiddelen en verkwikkingen van allerlei soort. Het was ook tijd; want het gezelschap begon den scherpen prikkel des hongersnoods te gevoelen. De Gondelier verhaalde, dat hij door den stroom naar de kust van Ragusa was gevoerd, op dertig mijlen afstands, en dat al het volk was zamengevloeid, op het gezigt van eene zoo vreemde en hagchelijke uitrusting. Lord byron beloonde den man, die aldus zijn leven had gewaagd, om het zijne en dat zijner vrienden te behouden, op de edelmoedigste wijze, en schonk hem daarenboven, bij zijne terugkomst te Venetië, eene nieuwe gondel, welke, ter gedachtenis van dit avontuur, den naam voerde van het Vat. |
|