| |
Bijzonderheden uit een nieuwuitgekomen Fransch werk, Holland onder Lodewijk Napoleon betreffende.
(Vervolg en slot van bl. 120.)
De verschrikkelijke ligting der Gardes d' honneur veroorzaakte eene groote beweging in Holland, bedroefde iedereen, vernietigde de vooruitzigten van vele huisvaders, en bragt de moeders tot wanhoop. De Prefekt van het Departement der Zuiderzee, waarvan de hoofdplaats Amsterdam was, dreef de gestrengheid tot het uiterste van woeste ruwheid, in de uitvoering van het bevel ter oprigting van Gardes d' honneur. Hij voegde daar, tot overmaat, nog eene soort van spotternij bij, die den voor vele familiën zoo wreeden maatregel nog hatelijker maakte. Tot hiertoe hadden de Hollanders met gelatenheid zich onderworpen aan de ontelbare opofferingen,
| |
| |
welke de Keizerlijke Regering van hen gevorderd had; maar ditmaal begonnen gemor en misnoegen zich luide te openbaren. Zoo het hun, tot welken prijs ook, mogelijk geweest ware, hunne kinderen vrij te koopen, dit zou een krachtig middel geweest zijn, om de schatkist van Frankrijk, die ledig begon te worden, weder te vullen. Niets zou hun te veel geweest zijn. Het volgende moge er ten bewijs van strekken. De Heer hosthuis, (?) een rijk man, bood aan, om eene geheele Compagnie op zijne kosten te wapenen en uit te rusten, zoo hij zijnen zoon mogt behouden; maar dit aanbod werd onmeêdoogend verworpen!
Het is waarlijk eene soort van wonder, dat de waardige handlanger van den Prefekt, de Heer dubois, niet met een' steen aan den hals in eene der grachten is geworpen; want dit was het plan der opstandelingen in den bekenden verschrikkelijken nacht. Doch door middel van een vrouwegewaad, en onder bescherming van een' Hollander, die hem den arm gaf, ontkwam hij midden door de verbitterde menigte, en had zijn leven te danken aan een' dier brave inwoners, welke hij zoo dikwijls had verguisd en getergd door zijne boosaardige spotternijen en willekeurige handelingen.
Toen napoleon zijnen broeder Koning van Holland wilde maken, bragt lodewijk, als eene tegenbedenking, de zwakheid zijner gezondheid in, welke tegen den vochtigen dampkring niet bestand zou zijn. Maar de Keizer hield vol, en zeide: ‘dat het beter was, als Koning te sterven, dan als Prins te leven.’
| |
Brief des Konings van Holland aan den Keizer.
Parijs, den 23 Maart 1810.
Mijn Broeder! - Indien gij den tegenwoordigen toestand van Frankrijk wilt verbeteren en vrede ter zee verkrijgen, of Engeland met goed gevolg bestrijden, door zoodanige middelen, als het sluiten der havens, zult gij uw doel niet bereiken. Neen, te dien einde moet gij geenszins een door u opgerigt Koningrijk vernietigen, noch uwe bondgenooten verzwakken, noch hunne meest geheiligde regten verkrachten, noch tegen de eerste beginselen van het regt der volken en der billijkheid handelen, maar Frankrijk doen beminnen, door bondgenooten te helpen en te bevoordeelen, zoo zeer aan u gehecht, als uwebroeders. De ond ergang van Holland,
| |
| |
welverre van een middel te zijn, om Engeland te vernederen, zal integendeel een middel worden, om dat land in magt te doen toenemen, dewijl alle kunstvlijt en alle rijkdommen daarheen zullen wijken. Er zijn slechts drie middelen, om Engeland te vernederen; namelijk, door Ierland van hetzelve af te scheiden, of door de Oost-Indiën te vermeesteren, of door eene landing. De beide laatste middelen, ofschoon de beste, zijn onuitvoerbaar zonder zeemagt. Maar ik verwonder mij grootelijks, dat men van het eerste heeft afgezien. Dat is veiliger middel, om vrede op goede voorwaarden te verkrijgen, dan zichzelven en de zijnen te benadeelen, met oogmerk, om den vijand grootere schade toe te brengen.
(Geteek.) Lodewijk.
| |
Brief des Keizers van Frankrijk aan den Koning van Holland.
Ostende, 20 Mei 1810.
Mijn Broeder! - In de omstandigheden, waarin wij ons bevinden, moeten wij onbewimpeld spreken. Ik ken uwe geheimste overleggingen, en wat gij mij van het tegendeel moogt verzekeren, baat niets. Holland is in een' moeijelijken toestand; ik erken het, en begrijp, dat gij verlangt, van daar te gaan. Het is niet mijne zaak, hierin iets te doen, maar de uwe, en de uwe alleen. Zoo gij door uw gedrag de Hollanders overtuigt, dat gij handelt volgens mijne bedoelingen, dat alle uwe ondernemingen en gevoelens met de mijne overeenkomen, dan zult gij bemind en geacht zijn, en de noodige zelfstandigheid verkrijgen, om Holland te herstellen. Wanneer u de eernaam dierbaar is, dat gij de vriend van Frankrijk en mijn vriend zijt, dan zal geheel Holland zich in een' natuurlijken toestand bevinden. Sedert uwen terugkeer uit Parijs, hebt gij te dien einde niets gedaan. Wat zal het gevolg van uw gedrag zijn? Uwe onderdanen, tusschen Frankrijk en Engeland geslingerd wordende, zullen zich in de armen van Frankrijk werpen, en luide roepen om vereeniging, als middel tegen zoo veel onzekerheid. Heeft de kennis van mijn karakter, hetwelk is, altijd regt toe tot mijn doel te gaan, zonder mij door eenige bedenking te laten ophouden, u niet genoeg ingelicht, wat wilt gij dan, dat ik in dezen doen zal? Ik kan Holland missen, Holland niet mijne bescherming. Indien het, onderworpen aan een' mijner broeders, van mij
| |
| |
alleen zijn heil verwachtende, in hem niet deszelfs beeld vindt, vernietigt gij alle vertrouwen in uw bestuur - gij verbreekt zelf uwen schepter. Bemin Frankrijk, bemin mijnen roem; dit is de eenige weg, om den Koning van Holland te dienen. Waart gij geweest, wat gij zijn moest, Holland, een deel van mijn gebied geworden, zou mij te dierbaarder zijn, daar ik aan hetzelve eenen Prins had gegeven, die bijna mijn zoon was. Toen ik u op den troon van Holland plaatste, meende ik daarop een Fransch burger te plaatsen; doch gij hebt geheel tegen mijne verwachting gehandeld. Ik heb mij genoodzaakt gezien, u Frankrijk te verbieden, en een gedeelte van uw land te bemagtigen. Terwijl gij u als een slecht Franschman gedraagt, zijt gij voor de Hollanders minder, dan een Prins van Oranje, aan wien zij den rang van volk, en langen duur van voorspoed en roem te danken hebben. Het is aan Holland gebleken, dat uwe verwijdering van Frankrijk hetzelve heeft doen verliezen, wat het onder schimmelpenninck of onder een' Prins van Oranje niet verloren zou hebben. Wees eerst Franschman en broeder des Keizers, dan moogt gij u verzekerd houden, dat gij op den regten weg zijt, om de belangen van Holland te behartigen. - Het lot is geworpen; gij zijt onverbeterlijk: reeds wilt gij de weinige Franschen, die u nog overig zijn, wegjagen. Noch raadgevingen, noch waarschuwingen, noch betuigingen van genegenheid baten iets; bedreiging en geweld moet ik gebruiken. Wat beteekenen die geheimzinnige vast- en bededagen, welke gij uitschrijft? Lodewijk! gij wilt niet langer regeren. Alle uwe daden toonen beter, dan uwe vertrouwelijke brieven, de gevoelens
van uwe ziel. Kom terug van uwen dwaalweg. Wees van harte een goed Franschman, of uw volk zal u wegjagen, en gij zult Holland verlaten, als een voorwerp van spotternij, en wel van de spotternij der Hollanders. Met verstand en staatkunde regeert men de Staten, niet met scherpe en bedorvene vochten (une lymphe âcre et viciée).
(Geteek.) Napoleon.
| |
Brief des Keizers aan den Koning.
Rijssel, den 23 Mei 1810.
Mijn Broeder! - Op het oogenblik, dat gij mij de fraaiste betuigingen doet, verneem ik, dat het gevolg van mij- | |
| |
nen Ambassadeur mishandeld is geworden te Amsterdam. Mijne begeerte is, dat de genen, die zich zoo schuldig gemaakt hebben, mij overgeleverd worden, ten einde de wraak, die ik nemen zal, anderen ten voorbeeld strekke. De Heer serrurier heeft mij verslag gedaan van uw gedrag op de bijeenkomst der Gezanten. Ik verklaar u dus, dat ik geen' Ambassadeur van Holland meer te Parijs wil; de Admiraal verhuell heeft last, om binnen vierentwintig uren te vertrekken. Fraaije woorden en verzekeringen heb ik niet meer noodig; het is tijd, dat ik wete, of gij Holland ongelukkig wilt maken, en door uwe dwaasheid dat land in het verderf storten. Ook wil ik niet, dat gij een' Minister naar Oostenrijk zendt, en even min, dat gij de Franschen, welke in uwen dienst zijn, wegzendt. Ik heb mijnen Ambassadeur teruggeroepen; ik zal in Holland slechts een Chargé d'affaires houden. De Heer serrurier, welke er in deze hoedanigheid blijft, zal u van mijne oogmerken onderrigten. Ik wil geenen Ambassadeur meer blootstellen aan uwe beleedigingen. Schrijf mij niet langer met uwe gewone uitdrukkingen; het is reeds drie jaren, dat gij mij dezelve herhaalt, en ieder oogenblik bewijst derzelver valschheid.
Dit is de laatste brief, dien ik van mijn leven aan u schrijf.
(Geteek.) Napoleon.
| |
Brief, door Lodewijk, na den gedwongen afstand, uit Duitschland geschreven aan zijnen Broeder.
Sire! - De naderende oorlog met Frankrijk heeft mij sedert eenige maanden doen bedacht zijn, om dit land te verlaten. Ik ben den 10 Augustus vertrokken. Ik schrijf u van de grenzen van Beijeren.
Ik had het voornemen, Sire! mij in de stille rust der afzondering te begeven, die ik zoo zeer noodig heb; maar op het oogenblik, dat ik aan deze mijne behoefte wilde voldoen, vernam ik de onheilen in Spanje; ik hoorde, dat de vijanden van dezen kant op de grenzen waren; ik zag, dat de oorlog dreigde, en dat gij een millioen tegen u gewapende mannen zoudt te bestrijden hebben. Ik heb gemeend, mij niet aan het dreigende gevaar te moeten onttrekken. Ik beteeken wel weinig; maar alwat ik ben, dat ben ik in de eerste plaats aan Holland, en daarna aan Frankrijk en aan u verschuldigd. Ik ga dan naar Zwitserland, om van daar door u geroe- | |
| |
pen te kunnen worden, wanneer gij zult gelooven, het te kunnen doen, zonder mij de hoop te benemen van weder in Holland te komen bij den algemeenen vrede, en op eene wijze, die niet strijdt tegen den eed, welken ik aan hetzelve gedaan heb. Zoo ik aan Frankrijk en u ooit nuttig zijn kan, gij zult beter, dan ik, weten, op welke manier dit voegt aan den genen uwer broederen, welke Koning van Holland is geweest.
Ik bid u, Sire! in aanmerking te nemen, dat ik tot u kom, om te lijden; dat ik dit te sterker verlang, naar mate het gevaar toeneemt; en dat ik, in de ongelukkige betrekkingen, waarin de omstandigheden mij geplaatst hebben, wel niet langer in den voorspoed van mijne familie mogt deelen, maar geenszins aan derzelver gevaren mij onttrekken. Mogten die, welke dreigen, niet zoo wezenlijk zijn, als ik vreeze! Maar de toerustingen ten strijde zijn verbazend, en in een' geheel anderen geest, dan te voren. Ieder zucht, en roept om oorlog tegen Frankrijk. Sire! ik volbreng mijnen pligt, zoo jegens Holland, als jegens Frankrijk en u, terwijl ik tot u nader en mij meer onder uw bereik stel. Nooit zal ik mij hebben te verwijten, dat ik met mijne zwakke hulp, hoedanig die dan ook zijn moge, in gebreke ben gebleven; en deze overtuiging zal mij altijd vertroosten, wat er dan ook gebeure.
Op de grenzen van Beijeren en Oostenrijk, den 4 Augustus 1813.
(Geteek.) Lodewijk napoleon.
Alzoo eindigde de rol, die Holland moest spelen in het groote drama van de opkomst en den ondergang des Franschen Keizerrijks. Steeds eene schuilplaats voor zoodanigen onzer landgenooten, die slagtoffers van het ongeluk der tijden waren, is Holland voor Frankrijk weder een bevriend land geworden, dat dikwijls verfraaid werd door onze schoone kunsten. De wettige vrijheid, deze groote weldoenster der volken, heerscht daar, onder de grondwettige bescherming van eenen Vorst zonder dweeperij. Om kort te gaan, het Nederlandsche volk, de Koning en zijne opvolgers kunnen rekenen op eene voortdurende gelukkige en nuttige regering, dewijl in hun land geene Jezuiten zijn. |
|