| |
Göthe's vroegste lfeftijd (1749-1765) geschetst door H. Döring.
(Vervolg van bl. 114.)
Zeer vroeg werd göthe's geestdrift voor Italië en deszelfs kunst door eene reeks Romeinsche gezigten opgewekt, met welke de vader eene voorzaal had opgesierd. De Piazza del Popolo, het Coliseum, het St. Pieters-plein, die kerk van buiten en binnen, de Engelenburg en soortgelijke voorwerpen maakten op hem een' diepen indruk, en de anders zeer lakonieke vader verledigde zich somwijlen, eene beschrijving van dezelve te geven. Bovendien werd zijn kunstzin op velerlei wijze opgewekt en gevoed door eene verzameling van marmer en naturalia, door een groot aantal bouwkundige teekeningen, kaarten, prenten, zeldzame Venetiaansche glazen, bekers, bokalen, ivoorwerk, brons, enz. in de beste orde gerangschikt. De boekerij bevatte de schoonste Hollandsche uitgaven der Latijnsche schrijvers, veel, wat tot Ro- | |
| |
meinsche oudheden en regtkunde betrekking had, de voornaamste Duitsche en Italiaansche dichters, de beste nieuwere reisbeschrijvingen, taalkundige en woordenboeken in soorten. Eene bijzondere voorkeuze betoonde göthe's vader voor het Italiaansch; waarbij hem een oude Italiaansche taalmeester, giovinazzi, die ook zijne vrouw in genoemde taal en in de muzijk onderwees, behulpzaam was.
Een ongemeenen en blijvenden indruk op het ligtbewogen gemoed van den knaap maakten de figuren van een poppenspel, hetwelk hem zijne grootmoeder, ter oefening in tooneelmatige vootstelling, had vereerd; maar tot zijne algemeene en veelzijdige vorming gaf de verbouwing aanleiding, welke het oude huis onderging. De groote verandering, welke daardoor in de gewone behuizing voorviel, gaf aan zijne jeugdige verbeelding, welke zich aan die oude vormen hechtte, meerdere ruimte en vrijheid; en weldadig was het bovendien voor hem, dat hij zich thans aan bepaalden arbeid en onderwijs, op eene school, verbonden zag. Hier ontbrak het göthe niet aan gelegenheid, zich in lijdzaamheid te oefenen; want hij en zijne medescholieren werden dikwijls door de leermeesters hard en norsch bejegend, ja hadden, naar den toenmaligen staat van het schoolwezen, niet zelden slagen en stompen te verduren.
De huiselijke wanorde had ten gevolge, dat de opmerkzaamheid van den knaap zich begon te vestigen op zijne geboortestad, welke, door werkzaam republikeinismus, drokke bevolking, verscheidenheid van leefwijs, maar vooral door hare oudheden en merkwaardige herinneringen, aan openbare pleinen en gebouwen verbonden, meer, dan eenige andere Duitsche stad, geschikt was, om een' dichterlijken aanleg tot een poëtisch Genie op te voeren. Met name vervulde het stadhuis, met zijne Romeinsche zalen, antieke borstbeelden enz., zijne verbeelding en gemoed met het denkbeeld van Duitsche grootheid en heerlijkheid; waardoor zich bij hem eene zucht voor de Oudheid ontwikkelde, welke door oude kronijken en houtsneêprenten van de belegering van Frankfort begunstigd en gevoed werd.
Intusschen was de bouw van het vaderlijke huis voltooid, en de te voren verspreide heerlijke schilderijen versierden nu gezamenlijk de wanden van één vrolijk vertrek naast de studeerkamer. Om dezen tijd, op den 1 November 1755, viel de aardbeving van Lissabon voor. Het ontzettende eener
| |
| |
onzigtbare, onderaardsche, verwoestende magt maakte op den poëtischen geest des toen zesjarigen knaaps, aan welken het Noodlot zich voor het eerst in zijne huiveringwekkende verhevenheid vertoonde, een' zeer diepen indruk. Eenige jaren daarna, over deze gebeurtenis nadenkende, kwam het hem met Gods goedheid en wijsheid onvereenigbaar voor, dat de regtvaardige met den onregtvaardigen het verderf ter prooije werd. Bij het godsdienstig onderwijs was hem eene drooge zedeleer ingeprent, welke ziel noch hart bevredigde. Hij had van velerlei sekten hooren gewagen, die zich daarom van de heerschende kerk hadden gescheiden; en, daar hunne bedoeling was God te naderen, kwam de met zijne godsdienstige begrippen overhoop liggende knaap op het denkbeeld, zichzelven in onmiddellijke verbindtenis met het Hoogste Wezen te brengen. Hij wilde hetzelve een altaar oprigten; voortbrengsels der Natuur moesten de wereld, als bij gelijkenis, verbeelden; eene vlam op dat altaar branden, die het naar zijnen Schepper verlangende gemoed des menschen beteekende. De verzameling van naturalia diende göthe, om, met behulp der fraaiste ertsbrokken, op een' roodverlakten, goudgebloemden muzijklessenaar zijns vaders, zulk een altaar, in de gedaante eener vierhoekige, piramide, zamen te stellen. Toen nu de zon zich boven de daken vertoonde, stak hij, door middel van een brandglas, de in eene porseleinen schaal op den top geplaatste wierookkegeltjes (Räucherkerzen) aan, wier glimmen en verdampen het vurig verlangen naar God moest aanduiden. Bij herhaling der plegtigheid de schaal ontbrekende, plaatste hij den wierook op het roode lak, en bemerkte, in zijnen vromen ijver, niet, hoe het brandde, en zwarte, onuitwischbare sporen achterliet.
In het gevoel zijner bekwaamheid, en de toenmalige onderwijzers mistrouwende, nam göthe's vader voor, zijne kinderen zelf te onderwijzen, en hen niet dan enkele uren door eigene leermeesters te laten onderrigten. Hij erkende en waardeerde de aangeborene gaven in zijnen zoon, die, door snelle bevatting, arbeidzaamheid en volharding, weldra het onderrigt ontwies, hetwelk zijn vader en overige leermeesters hem konden bijbrengen. Hem mishaagde de Grammatica, wier regels hem belagchelijk voorkwamen, wijl zij door zoo vele uitzonderingen wederom werden opgeheven, welke alle weêr afzonderlijk moesten worden aangeleerd; maar hij vatte evenwel de spraakvormen en wendingen gemakkelijk, terwijl
| |
| |
hij even spoedig ontwikkelde, wat in het begrip eener zaak lag opgesloten. In het redekunstige, en wat daarmede in ver band stond, week hij voor niemand van zijne jaren, waarin zijn vader groot behagen vond, hem dikwijls met een, voor zulk een knaapje vrij aanzienlijk, geldgeschenk beloonende In hetzelfde vertrek, waar de zoon zijnen cellarius van buiten leerde, onderwees hij zijne dochter in het Italiaansch; en, daar de jonge göthe doorgaans zijne les spoedig kende, luisterde hij over zijn boek heen, en leerde het Italiaansch, welks overeenkomst met het Latijn hem weldra in het oog viel, zeer behendig.
De uren, in welke göthe met eenige kinderen van naburen bijzonder onderwijs ontving, waren hem weinig van nut tot zijne verdere vorming. Gebrek aan toezigt van den kant der onderwijzers had meermalen tegenzin en verwarring bij dit gemeenschappelijk onderrigt ten gevolge. Hierbij kwam, dat de dichterlijke aanleg van göthe door het lezen der Duitsche dichters van dien tijd zich zeer duidelijk begon te openbaren. Hij had met eenigen zijner medeleerlingen een zondagsgezelschap, waarin ieder verzen van eigen maaksel moest voordragen. De dichterlijke voortbrengselen van göthe verwierven dikwijls algemeenen lof, en hij kon nu voor den stijven cornelius nepos, voor cellarius, en voor den Catechismus geen' smaak meer krijgen.
Zijn leeslust vond rijkelijk voedsel in den Orbis Pictus van amos comenius, in den grooten Folio-Bijbel met platen van merian, in gottfried's Kronijk met platen van denzelfden, in de Acerra Philologica en dergelijke werken, die de plaats van eene kinderbibliotheek, welke men destijds nog niet had, vervullen moesten. De Gedaanteverwisselingen van ovidius bragten de jeugdige verbeeldingskracht van göthe op menigvuldige wijze in werking, en hij beoefende vooral de eerste boeken derzelven met bijzondere vlijt. Beter en zedelijker uitwerking had het gebruik van fenelon's Telemachus, door neukirch vertaald. Robinson Crusoë en het Eiland Rotsenburg werden insgelijks met gretigheid gelezen, gelijk ook anson's Reis rondom de Wereld, waarin het bekoorlijke der verdichting met getrouwe waarheid is verbonden. Zeer aanlokkelijk was ook voor göthe een boekenstalletje voor de huisdeur van een' Frankforter boekenkramer, waar hij zich den Uilenspiegel, de schoone Melusine, Keizer octavianus, de schoone Magelane, Fortunatus on
| |
| |
dergelijke volkslectuur aanschafte, die, niettegenstaande het slechte papier en den bijna onleesbaren druk, door hem en zijne medeleerlingen als verslonden werden.
In de boekerij van zijnen oom, den bij de St. Katharinekerk beroepenen Prediker stark, leerde göthe, omstreeks dezen tijd, voor het eerst homerus kennen, en wel volgens de vertaling in proza door j.m. von loen. De beschrijving der verovering van het Trojaansch gebied behaagde hem zeer; alleen had hij dit op het werk aan te merken, dat het van de verovering van Troje geen berigt geeft, en zoo plotseling met den dood van hector afbreekt. Zijn oom, wien hij deze aanmerking mededeelde, maakte hem opmerkzaam op virgilius, die dan ook aan zijn verlangen volkomen voldeed.
Deze aangename oefeningen werden een tijdlang afgebroken, daar göthe de kinderpokken kreeg. Zijn geheele ligchaam was daarmede overdekt. Verscheidene dagen lag hij blind en had veel te lijden. De pokken lieten echter geene blijkbare sporen achter; alleen de vorm van zijn gelaat was aanmerkelijk veranderd. Ofschoon hij reden had, om tevreden te zijn, dat hij het daglicht weder kon aanschouwen, was hem evenwel de herinnering aan zijnen vorigen toestand steeds zeer onaangenaam. Nogtans kon zijne tante, die aan eenen droogist, met name melbert, gehuwd was, en voorheen meermalen de schoonheid des knaaps geprezen had, zelfs in latere jaren niet nalaten uit te roepen: ‘Wel duivekater, neef, wat ben je leelijk geworden!’
Bij deze tante, welker woning en winkel in het levendigste gedeelte der stad, aan de markt, was, heeft göthe echter dikwijls met zijne jongere zuster, cornelia, genoegelijke uren doorgebragt. Hij zag daar uit het venster het gewoel en gewemel op de straat; en, ofschoon hem in den winkel, onder zoo velerlei dingen, aanvankelijk alleen het zoethout en het daaruit vervaardigde drop belangstelling inboezemde, zoo werd hij toch allengs bekend met de groote menigte voorwerpen, welke bij zoodanig bedrijf af en aan gingen.
Eene aangename plaats van uitspanning, na het eindigen der lessen, was voor göthe en zijne zuster de in de Friedberger straat gelegene woning hunner grootouders. Dezelve scheen eertijds een burg geweest te zijn. Men kwam door eene soort van poort met torentjes in een' smallen gang, die naar eene tamelijk breede plaats leidde, omgeven
| |
| |
met ongelijke gebouwen, welke te zamen tot één woonhuis vereenigd waren. Gewoonlijk spoedde zich göthe met zijne zuster terstond naar den tuin, die zich in aanmerkelijke lengte en breedte achter de gebouwen uitstrekte en zeer goed onderhouden werd. Het latwerk ter wederzijde der paden was meerendeels met wijngaardranken bezet; de overige ruimte diende voor keukengewassen en voor bloemen, die, van de vroege lente tot laat in den herfst, in menigvuldige verscheidenheid de perken versierden. De jeugdige belangstelling was vooral gevestigd op eene lange rij aal- en kruisbessen. Ook een oude, hooge en zich wijd uitbreidende moerbeziënboom was voor den knaap een beduidend iets, zoo wel om de vruchten, als dewijl hij gehoord had, dat de zijdewormen met deszelfs bladeren gevoed werden. Op deze vreedzame plek gronds besteedde göthe's grootvader, textor, uit liefhebberij en met zorgvuldige vlijt, een gedeelte van den avond, om het fijnere werk der ooft- en bloemkweeking te verrigten, terwijl een tuinman den groveren arbeid deed. Hij getroostte zich veel moeite, om fraaije anjelieren te hebben, de takken der perzikboomen regelmatig langs de schuttingen te leiden, en verschillende soorten van rozen te enten. Het beeld van dezen zonderling gekleeden, eerwaardigen grijsaard bleef nog lange na diens dood den kleinzoon levendig voor den geest.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|