| |
| |
| |
Mengelwerk.
Schets eener geschiedenis des slavenhandels.
(Vervolg van bl. 60.)
Ook in Engeland waren de Kwakers de eersten, welke pogingen aanwendden ter afschaffing van den slavenhandel. Sedert het begin der achttiende eeuw deed de algemeene vergadering te Londen aan alle de leden van het genootschap dringende vermaningen, om zich van alle deelneming aan dezen onmenschelijken handel te onthouden; zij herhaalde dezelve dikwijls, en in 1761 nam zij het besluit, uit haar midden ieder te verbannen, welke, middellijk of onmiddellijk, deel in een schip, voor den slavenhandel bestemd, zoude nemen. Sedert dien tijd werden de Kwakers geheel vreemd aan deze soort van handel. Hunne werkzame liefde bepaalde zich niet, om daarvan voor zichzelven af te zien; zij wilden hun best doen, om dezelve geheelenal te doen ophouden. In 1783, bij gelegenheid van eene bill, welke den Officieren van de Engelsche Afrikaansche Compagnie verbood, Neger-slaven uit te voeren, diende de vergadering der Kwakers een verzoekschrift aan het Parlement in, waarin dezelve verzocht, dit verbod algemeen te maken, en het ongelukkige lot der slaven in de Engelsche volkplantingen in overweging te nemen. Zij liet ter zelfder tijd een geschrift drukken, onder den titel: De zaak onzer broederen, de verdrukte Afrikanen, aan het onderzoek van de wetgevende magt van Engeland nederig aanbevolen door hen, welke Kwakers genoemd worden, en zonden er exemplaren van aan den Koning, aan de Koningin, aan den Prins van Wales, aan de Ministers, en aan de leden van de beide Kamers. Door hunne zorg ook werd het werk van benezet, over den staat der slaven in de Engelsche volkplantingen, herdrukt en door geheel Engeland verspreid. Ter zelfder tijd vormde er zich in het
| |
| |
groote genootschap der Kwakers eene vereeniging van eenige ijverige en werkzame mannen, welker bijzonder doel was de vrijmaking der Negers in de Westindiën en de afschaffing van den slavenhandel. Derzelver leden werkten sterk op den algemeenen geest, zoo weldoor in de Engelsche tijdschriften stukjes over dit onderwerp te plaatsen, als door het uitgeven van werken, welke daarover handelden, alsmede door zich te vereenigen met menschen, welke, zonder tot de Kwakers te behooren, met hen dezelfde gevoelens aangaande den slavenhandel koesterden. Eene toevallige omstandigheid gaf hun weldra een' medewerker, veel ijveriger nog dan allen, welke zij tot dusverre gevonden hadden. In 1785 loofde de Onderkanselier der Universiteit van Cambridge, Dr. peckard, eenen prijs uit voor de beste verhandeling over de vraag, of het geoorloofd zij, iemand tegen zijnen wil in slavernij te brengen. Een jong Engelschman, met name thomas clarkson, welke zijne graden te Cambridge verkregen, en er te voren verscheidene prijzen behaald had, dong hiernaar, en, wetende, dat Dr. peckard zich, in eene zijner preken, zeer sterk tegen den slavenhandel had uitgelaten, dacht hij, de vraag voornamelijk uit dat oogpunt te moeten beschouwen. Hij had eerst slechts een letterkundig doel gehad; maar, deze stof bestuderende, werd hij zoodanig met afgrijzen voor dezen handel doordrongen, en met medelijden vervuld voor de ongelukkige Afrikanen, dat hij den prijs uit het oog verloor, en enkel bedacht werd, om een werk te vervaardigen, dat nutig kon zijn voor de ongelukkigen, welker zaak hij bepleitte. Zijne verhandeling werd bekroond, en dit welgelukken ontvlamde meer en meer in hem de zucht, om de redder der Afrikanen te worden. Sedert zeide hij alles vaarwel, en wijdde zich bij uitsluiting aan
het bevorderen van zijn edel doel. Jong, zonder fortuin, zonder ondervinding en zonder vermogende vrienden, moest hij vóór alles trachten, belangstelling in zijne zaak op te wekken bij menschen, welke hem krachtdadig konden ondersteunen. Tot dit einde vertaalde hij zijne Latijnsche verhandeling in
| |
| |
het Engelsch, daarbij vele belangrijke ontwikkelingen voegende; hij gaf dezelve in 1786 uit, onder den titel: Proeve over de menschelijke slavernij, inzonderheid der Afrikanen, en bood ze aan verscheidene leden van de geestelijkheid en van het Parlement aan. Deze namen het geschrift welwillend aan, en keurden zijne oogmerken goed, zonder evenwel hem de moeijelijkheden te ontveinzen van eene onderneming, welke zoo vele belangen in de waagschaal stelde. Wilberforce, een van hen, tot welke hij zich gewend had, betuigde hem zelfs zijn verlangen, om zich ernstig met de zaak der Negers bezig te houden, en beloofde hem, dezelve voor het Parlement te brengen, zoodra hij tijd zoude gehad hebben, om er zich genoegzaam op voor te bereiden. Clarkson haastte zich toen, een Comité te vormen, bestemd, om alle berigten, welke men noodig had, te verzamelen, en gang te brengen in de stappen, welke men doen wilde; hij had weinig moeite, een twaalftal personen te vinden, meest Kwakers, genegen, zich bij hem te voegen, en een gedeelte van hunnen tijd aan deze eervolle bezigheid te wijden. Vóór en aleer handen aan het werk te slaan, meende het Comité eene voorloopige vraag te moeten oplossen. Moest men de slavernij in het algemeen en den Neger-handel, beide even berispelijk, even hatelijk, even verschrikkelijk in de gevolgen, te gelijk aantasten, of moest men zich tot een van beide uitsluitend bepalen, en, in dat geval, welk van deze beide misbruiken moest men dan bij voorkeur bestrijden? De leden van het Comité overtuigden zich, na onderzoek der zaak, weldra, dat, door te gelijk den handel en de slavernij zelve te willen afschaffen, men eene te groote hoeveelheid belangen te bestrijden zoude hebben, om zich met een goed gevolg te kunnen vleijen, en dat men zich bijgevolg tot eene dezer kwalen moest bepalen,
waaromtrent de keus niet twijfelachtig konde zijn. De afschaffing der slavernij te vragen, was zich blootstellen aan het verwijt, van het bestaan en het leven der volkplanters zelve in de waagschaal te willen stellen, door de plotselinge en onbedachte
| |
| |
vrijlating van menschen, ongeschikt om een goed gebruik van de vrijheid te maken, en welke niet in gebreke zouden blijven, zich aan de verschrikkelijkste wanorden over te geven. Het was, in de oogen van vele menschen, eenen eigendom aanranden, even heilig als alle andere, en door wettige magt verkregen. Er was weinig waarschijnlijkheids, dat het Gouvernement een dusdanig verzoek zoude goedkeuren. De vraag veranderde ten opzigte van den slavenhandel. Geen twijfel, of het Gouvernement had het regt, zoodanigen tak van handel, als hetzelve schadelijk voor het algemeene welzijn zoude rekenen, te regelen, te beperken, en zelfs geheel te verbieden. Vervolgens, zoo het gelukte, den handel te doen afschaffen, moest er natuurlijk uit volgen, dat de slaven met meer omzigtigheids door hunne meesters zouden behandeld worden, dewijl deze, hen niet meer door Afrikanen kunnende doen vervangen, een onmiddellijk belang zouden hebben, om hun minder wreede straffen op te leggen, om hunne onderlinge huwelijken te begunstigen, in één woord, om hun lot te verzachten. Deze verschillende beweegredenen bewogen het Comité, zich voor het tegenwoordige alleen tot de afschaffing van den slavenhandel te bepalen. Dit oogmerk bekend makende, noodigde het alle gevoelige menschen uit, zich bij hen te voegen, en hetzelve te ondersteunen, het zij door persoonlijke medewerking, het zij door geldelijke inschrijvingen, om de kosten te gemoet te komen, welke deszelfs werkzaamheden zouden veroorzaken. (Het zegel des Genootschaps voor de afschaffing van den Slavenhandel stelde een' Neger op de kniën voor, zijne geketende handen ten hemel heffende, met het omschrift: Am I not a man and a brother? Ben ik geen mensch en broeder?)
Men konde zich niet vleijen, de aandacht van het Engelsche Parlement op dit onderwerp te vestigen, door enkel de voorschriften van het Evangelie en de wetten der menschelijkheid in te roepen, of door de wreedheden der Neger-handelaars in alle kleinigheden onder deszelfs oogen te brengen, het zij bij het aanschaffen der slaven in
| |
| |
Afrika, het zij gedurende den overtogt, het zij bij den verkoop; men moest stellige bewijzen voor deze daadzaken bijbrengen. Daarenboven was het van belang, te kunnen aantoonen, dat deze handel eer schadelijk dan nuttig voor het Engelsche zeewezen was; dat deszelfs afschaffing geen wezenlijk nadeel aan den koophandel zoude toebrengen, en dat dezelve gemakkelijk konde vervangen worden door andere, even winstgevende takken. Eindelijk, men moest zich in staat stellen, op eene zegevierende wijze te kunnen antwoorden op alle de tegenwerpingen, welke men konde verwachten, wanneer de zaak eens aan de overweging van de wetgevende magt onderworpen was. Niets was te dien einde nog voorbereid. De werken, over den slavenhandel reeds in het licht gegeven, waren zonder twijfel wel geschikt, om bij het publiek medelijden te verwekken met het lot der Afrikanen, maar konden geenszins tot grondslag strekken voor eene behandeling in het Parlement. Het Comité oordeelde het dus noodzakelijk, clarkson naar Bristol en Liverpool te zenden; twee steden, waar de meeste handelaars in Neger-slaven zich bevonden, om er alle berigten in te winnen, welke hij noodig had. Hij verkreeg welhaast zekerheid, dat de sterfte veel grooter was op de schepen, met Negers bevracht, dan op alle andere koopvaardijschepen, en dat derzelver bevelhebbers hunne manschappen niet voltallig konden krijgen dan door list, dewijl het bekend was, dat zij hunne zeelieden met eene verregaande strengheid behandelden. Hij verschafte zich het bewijs, dat, gedurende den Amerikaanschen oorlog, de stad Liverpool veel minder schepen voor den Neger-handel had uitgerust dan gewoonlijk, en dat evenwel de inkomende regten niet verminderd waren; waaruit duidelijk bleek, dat de welvaart dezer stad niet van dien handel
afhing. Ten opzigte van de wreede behandeling, welke de bevelhebbers en de Neger-handelaars de ongelukkige slaven deden ondergaan, vond clarkson eene menigte ooggetuigen, welke hem de verschrikkelijkste omstandigheden dienaangaande verhaalden; maar
| |
| |
toen hij hun vroeg, of zij, ingevalle zij daartoe verzocht werden, hunne verklaringen voor het Huis der Gemeenten wilden herhalen, weigerden zulks de meesten; sommigen, dewijl zij, belang hebbende bij de uitrustingen der hiertoe bestemde schepen, de voortduring van dien handel wenschten; anderen, dewijl zij schroomden, zich den haat der Neger-handelaars op den hals te halen, welke te Liverpool een aanzienlijk en magtig ligchaam uitmaakten. Een enkel man toonde meer vastheid; dit was een oud scheepsgeneesheer, met name alexander falconbridge, welke vier malen de reis van Afrika op schepen met Negers gedaan had, die dus van nabij alle de verschrikkelijkheden van den slavenhandel gezien had, en het ontzettend verlies van volk, dat dezelve aan de Engelsche zeemagt veroorzaakte. Falconbridge verbond zich, om onder eede zijne verklaringen vol te houden, overal waar zijn getuigenis van nut konde zijn, en hij hielp clarkson zeer veel in zijne onderzoekingen. Gedurende dezen tijd hield het Comité eene zeer uitgestrekte briefwisseling met menschen uit alle landen, bekend door het levendig deelnemen aan de zaak der Negers; het verspreidde rondgaande brieven, en liet onderscheidene werken drukken, geschikt om de belangstelling meer algemeen te maken. Inderdaad gelukte het hem, de aandacht van het algemeen te leiden, werwaarts hij zulks verlangde; de slavenhandel werd het onderwerp van alle bijzondere gesprekken en in de openbare verzamelplaatsen, welke in Engeland zoo menigvuldig zijn. Hierdoor gebeurde het, dat, in de maand Februarij 1788, vijfendertig verzoekschriften voor de afschaffing van den slavenhandel aan het Huis der Gemeenten werden aangeboden. Deze algemeene beweging deed het Gouvernement besluiten, de zaak in overweging te nemen, vóór dat dezelve voor
het Parlement gebragt werd. Ten gevolge daarvan benoemde de Koning een Comité, zamengesteld uit eenige leden van zijnen bijzonderen Raad, en gelastte hetzelve, den tegenwoordigen toestand des koophandels van Engeland met Afrika te onderzoeken,
| |
| |
voornamelijk in betrekking tot den slavenhandel. Vóór dat dit Comité vergaderde, had clarkson een mondgesprek met pitt, en deelde dezen Minister den uitslag zijner onderzoekingen mede. De wijze, waarop hij door dezen ontvangen werd, gaf hem groote hoop op een goed gevolg. Evenwel beantwoordde het begin van het onderzoek der getuigen niet aan de wenschen van de vrienden der Negers. De afgevaardigden van de stad Liverpool, voor het Comité van den bijzonderen Raad geroepen, allen persoonlijk belang hebbende bij den slavenhandel, ontkenden stellig de door clarkson aangevoerde daadzaken; volgens hen zuchtten de Negers in hun eigen land onder zulk een wreed despotismus, dat het een wezenlijk geluk voor hen was, door de Europeanen aan hunne beulen ontrukt en in een beschaafd land gebragt te worden, te meer, daar zij, zoo gedurende den overtogt, als in de volkplantingen, met veel meer zachtheids en omzigtigheids behandeld werden, dan in hun eigen vaderland. Deze verzekeringen, stoutelijk voorgedragen, door lieden, wel in staat om de waarheid te kunnen weten, maakten terstond veel indruks, en reeds begon men de verdedigers der Negers te beschouwen als opgewondene menschen, welke zich door valsche berigten hadden laten misleiden. Gelukkig liet pitt eenigen der getuigen van clarkson ontbieden, en hunne verklaringen verminderden ten minste gedeeltelijk den indruk, door de Neger-handelaars van Liverpool veroorzaakt. Het getuigenis van den Zweedschen natuuronderzoeker sparmann, welken het toeval toen juist te Londen bragt, op zijne terugkomst van eene reis naar den Senegal, en wiens verhaal juist overeenkwam met de verzekeringen van
clarkson, deed de schaal nog meer te zijnen voordeele overhellen; ook vermenigvuldigden de verzoekschriften zeer sterk. De stad Londen bood er een aan, niettegenstaande de tegenkanting van verscheidene kooplieden; de Universiteiten van Oxford en Cambridge volgden dit voorbeeld; vele fabrijksteden en geheele graafschappen deden dit insgelijks, en de geestelijkheid van de
| |
| |
Episcopale kerk openbaarde te dezen opzigte dezelfde gevoelens en dezelfde wenschen, als de verschillende andere kerkgenootschappen.
Eindelijk verscheen het oogenblik, dat deze belangrijke zaak voor de Kamer der Gemeenten moest gebragt worden. Wilberforce, ziek zijnde, kon zelf de ontworpene motie niet doen; hij haalde zijnen vriend pitt over, om hem te vervangen. De 9 Mei 1788 werd hiervoor bepaald. De Minister, het woord voerende, zeide, dat hij de Kamer met een onderwerp van het hoogste belang moest bezig houden, te weten den slavenhandel; dat de verzoekschriften, der Kamer in zoo grooten getale aangeboden, bewijzen konden, hoezeer dit stuk de algemeene aandacht tot zich trok, en hoe noodzakelijk het was, zich daarmede bezig te houden; maar dat, in aanmerking genomen het uiteenloopen van de gevoelens der verzoekers, waarvan sommigen de geheele afschaffing van den slavenhandel begeerden, anderen slechts wetten verlangden om denzelven te regelen; in aanmerking genomen de afwezigheid van zijnen vriend wilberforce, welke dit stuk grondig kende, en de reeds ver verloopene zitting, hij het voegzaam rekende, het onderzoek tot de zitting van 1789 uit te stellen; een tijdstip, waarop het Comité, door den Koning benoemd, waarschijnlijk deszelfs werkzaamheden zoude geëindigd hebben, waarvan de uitslag aan de Kamer konde blootgelegd worden, en dienstig konde zijn, om dezelve in te lichten. De Heeren fox en burke bestreden dit uitstel en de redenen, waarop het zich grondde, hevig; maar, niettegenstaande hunne tegenkanting, werd het uitstel aangenomen. Weinige dagen daarna verzocht Sir william dolben aan de Kamer verlof, haar eene bill te mogen voorleggen, bestemd om de al te groote ophooping der Negers op de schepen te beletten, en om hun, gedurende den overtogt, genoegzame plaats en levensmiddelen te verschaffen. Deze bill scheen hem des te meer spoed te vorderen, aangezien men konde verwachten, dat de
Neger-handelaars, ongerust wegens den uitslag van de aangekon- | |
| |
digde beraadslagingen, hun best zouden doen, gedurende dezen tijd, uit Afrika zoo vele slaven uit te voeren als zij konden, zonder eenigzins op derzelver gezondheid te letten. De Neger-handelaars van Liverpool, ontrust door dezen stap, leverden dadelijk een verzoekschrift in aan de Kamer der Gemeenten, en toonden aan, dat de afschaffing van den slavenhandel den ondergang van de meesten der verzoekers zoude te weeg brengen, de algemeene inkomsten zoude verminderen, en de handelsspeculatiën binnen veel te naauwe grenzen zoude beperken; dat zij gevolgelijk der Kamer verzochten hen te hooren, alvorens eenig besluit of bill aan te nemen, betrekkelijk een voor hen zoo gewigtig onderwerp. De Kamer stemde in hun verzoek, en vereenigde zich in Comité, om de getuigen te hooren, welke door de verzoekers van Liverpool medegebragt waren. Uit dit onderzoek, hetwelk vijftien dagen duurde, bleek het, dat op de schepen, voor den Neger-handel bestemd, ieder Neger, welke ook zijne gestalte was, om te slapen slechts eene ruimte had van 5 voet 6 duim lengte en 16 duim breedte; dat op vele schepen het tusschendek slechts 4 voet hoog was, en dat men op die, waarvan het tusschendek meer dan 5 voet hoog was, dikwijls eene dubbele rij Negers plaatste; dat hun voedsel naauwelijks toereikend was om hen voor sterven te behoeden, en dat de sterfte, gedurende den overtogt, dikwijls tot het derde gedeelte beliep. Deze uitslag beschaamde de voorstanders van den slavenhandel. Pitt zelf betuigde krachtig zijn afgrijzen van zulke schreeuwende misbruiken, welke nimmer tot zijne kennis gekomen waren, en de bill van william dolben ging met algemeene stemmen door. In het Hoogerhuis ondervond dezelve
eene heftige tegenkanting, vooral van den Kanselier, Lord thurlow, den Hertog van chandos en den Graaf van sandwich, welke voorwendden, dat de minste schok, aan den slavenhandel toegebragt, den val van den koophandel, van het zeewezen en der volkplantingen van Engeland na zich zoude slepen. Hunne tegenkantingen werden met nadruk bestre- | |
| |
den door den Hertog van richmond, den Markies van townshend, de Graven carlisle en stanhope, en den Bisschop van Londen; en, na eenige veranderingen ondergaan te hebben, werd de bill door het Hoogerhuis op den 10 Julij aangenomen en den volgenden dag door den Koning bekrachtigd. Dezelve bevatte hoofdzakelijk verscheidene bepalingen, om het al te digt opeenpakken der Negers, gedurende den overtogt, te voorkomen.
Dit was de uitslag van de eerste behandeling der afschaffing van den slavenhandel in het Parlement: het was zeker weinig, met opzigt tot het doel, dat men hoopte te bereiken; het was veel, met opzigt tot de zwarigheden, met welke men te worstelen had gehad. Het grootste voordeel intusschen, dat de zaak der Negers uit deze behandeling trok, was, dat dezelve gelegenheid gaf tot welsprekende redevoeringen, in de beide Huizen te hunnen voordeele uitgesproken, welke noodwendig eenen sterken indruk op het Engelsche publiek moesten maken.
Na het verlengen der zitting van het Parlement, bragt het Comité van het Genootschap ter afschaffing van den Slavenhandel een berigt uit over den uitslag van de overwegingen der beide Huizen en over deszelfs eigenen arbeid. Men ziet er onder anderen uit, dat, in den tijd van omstreeks dertien maanden, hetzelve 51 malen vergaderd was geweest, terwijl iedere zitting vijf uren geduurd had, en dat hetzelve meer dan 50,000 exemplaren van stukken en werken, den flavenhandel betreffende, had uitgedeeld.
De overwinning, door de tegenstanders van den slavenhandel behaald in de zitting van het Parlement in 1788, was zonder twijfel weinig belangrijk, daar dezelve zich bepaalde bij eene regeling, strekkende, om het lot der Negers, gedurende hun vervoer van Afrika naar de volkplantingen, te verzachten; maar het was ten minste één stap gedaan, en eene aanmoediging voor het vervolg; ook verdubbelden zij hunnen ijver en hunne werkzaamheid, om middelen voor te bereiden, welke tot meer beslissende
| |
| |
uitkomsten konden leiden. Clarkson ging de havens van het zuiden van Engeland bezoeken, om er getuigen te vinden, wier verklaringen datgene, wat de getuigen der Neger-handelaars ten voordeele gezegd hadden, zouden kunnen wederleggen. Maar hij bemerkte weldra, dat zijne tegenstanders ook niet ledig gezeten hadden. Het is waar, hij verzamelde, in afzonderlijke gesprekken, eene menigte nieuwe daadzaken, ter bevestiging van hetgene in het Parlement gezegd was over de wreedheden, waartoe de slavenhandel aanleiding gaf, en het ongerijf voor het Engelsche zeewezen; maar toen hij deze daadzaken in schrift wilde stellen, en hun, welke hem dezelve medegedeeld hadden, verzocht, dezelve door hunne onderteekening te bekrachtigen, en zich te verbinden, dezelve te herhalen, het zij voor de Regtbanken, het zij voor het Huis der Gemeenten, weigerden zulks bijna allen. Sommigen waren bevreesd, zich vijanden te maken onder de eigenaars der plantaadjen, of onder de Neger-handelaars; anderen, welke eenige gunst van het Gouvernement verwachtten, of deszelfs bescherming noodig hadden, achtten het beter en voorzigtiger, geene partij te kiezen in eene zaak, waarover zij het Ministerie verdeeld zagen. Eindelijk vond clarkson van 47 personen, wier getuigenis de zaak der Negers sterk konde bevoordeelen, toch 9, welke voor de Regtbanken verklaringen wilden afleggen. Echter had het Comité ook eenige getuigen gevonden; het had daarenboven het dagboek van een jong heelmeester ontvangen, met name arnold, welke van eene reis uit Afrika terugkwam, op welke hij zorgvuldig alles verzameld had, wat op den slavenhandel betrekking had; een stuk, des te belangrijker, daar de steller de waarheid van hetzelve met eede had bevestigd.
Op deze bewijzen steunende, verzocht wilberforce, in Maart 1789, het Huis der Gemeenten, de lezing te gelasten van het besluit, in de vorige zitting genomen, waarbij hetzelve de zaak van den slavenhandel in overweging wilde nemen. Ten gevolge van dit voor- | |
| |
stel bepaalde het Huis den 23 April, om zich alsdan te dien einde in algemeen Comité te vereenigen. Terstond begon er eene groote levendigheid te komen onder de eigenaars der plantaadjen, de Neger-handelaars en alle personen, welke op eenigerhande wijze belang bij den slavenhandel hadden. In hunne bijeenkomsten werden de hevigste voorstellen uitgebragt en met gretigheid aangenomen. Om het Ministerie schrik aan te jagen, ging men zelfs zoo ver van te zeggen, dat, zoo het Gouvernement de belangen der volkplantingen niet behartigde, zij wel eens toonen konden, de hulp van het moederland niet te behoeven. Alle openbare bladen waren opgevuld met stukken tegen hen, die den slavenhandel wilden afschaffen. Men herhaalde wederom, dat het lot der Negers in de volkplantingen veel zachter was, dan in hun eigen vaderland; dat de afschaffing van den slavenhandel de volkplantingen in rep en roer brengen, een aanzienlijk deficit in de inkomsten van den Staat veroorzaken, en den koophandel en het zeewezen van Engeland zoude doen verminderen; men voegde daar nog bij, dat, zoo het Gouvernement den slavenhandel verbood, het niet voorbij kon, de handelaars en kapitalisten, welke door dezen maatregel zouden lijden, schadoloos te stellen, en dat deze schadeloosstelling, volgens eene juiste berekening, ten minste 80 tot 100 millioenen p. sterl. zoude bedragen. Hoe ongegrond dit voorgeven ook was, maakte het echter eenen aanmerkelijken indruk op de leden van het Parlement. Verscheidene hunner verlieten wilberforce geheelenal; anderen besloten eenen middelweg te houden, en slechts te stemmen voor maatregelen, welke ten oogmerk
hadden, den slavenhandel eenigzins te beperken.
Intusschen was het onderzoek, door de Commissie van den bijzonderen Raad ondernomen, geëindigd. Pitt deed van hetzelve verslag aan de Kamer; en, om den afgevaardigden tijd tot onderzoek te geven, stelde hij voor, de behandeling dezer zaak tot den 12 Mei uit te stellen. Dit uitstel gaf beide partijen den noodigen tijd, om zich voor te bereiden tot den grooten strijd, welke stond
| |
| |
plaats te hebben. Toen de bepaalde tijd eindelijk gekomen was, opende wilberforce de vergadering met eene lange en welsprekende redevoering. In even gematigde als krachtige taal ontwikkelde hij de schandelijkheid van den slavenhandel en deszelfs verwoestende gevolgen; hij beantwoordde nadrukkelijk alle zwarigheden, tegen de afschaffing van den handel voorgesteld, en verklaarde, dat, wat hem betrof, hij niet rusten zoude, vóór hij het ophouden daarvan verkregen zoude hebben. Hij bragt vervolgens twaalf artikelen ter tafel, welke hij getrokken had uit het verslag van den bijzonderen Raad, en welke hij ter beraadslaging der Kamer wenschte te brengen.
Toen wilberforce met spreken geëindigd had, bragten Lord penrhyn, gascoyne en eenige andere voorstanders van den slavenhandel alle oude gezegden wederom te berde, over het ongerijf, dat de afschaffing derzelve zonde na zich slepen, en over de schadeloosstelling, welke er gegeven zoude moeten worden, zoo dezelve plaats had; terwijl andere leden der Kamer er op aandrongen, dat men zich bepaalde, om den slavenhandel aan zekere bepalingen te onderwerpen. Beide werden wederlegd door burke, Lord grenville, pitt en fox. De eerste zeide, dat hij gaarne had gezien, dat zijn vriend wilberforce, in plaats van eene algemeene behandeling daar te stellen, welke waarschijnlijk de zaak lang slepende zoude houden, dadelijk de afschaffing voorgesteld had; - de laatste verklaarde, dat deze schandelijke handel door geen Gouvernement geduld moest worden, veel minder door Christelijke Gouvernementen; dat het regelen van denzelven eene regeling van moord en roof was, en dat de wetgevende magt denzelven óf geheel moest afschaffen, óf de verantwoordelijkheid van alle de daarvan onafscheidelijke wreedheden op zich nemen. De behandeling der bovengemelde twaalf artikelen had plaats op den 21 Mei. Nieuwe verzoekschriften ten voordeele van den handel werden door de Aldermans newnham en watson,
| |
| |
de Lords maitland en penrhyn en de Heeren blackburne en gascoyne aangeboden. Het verslag van den bijzonderen Raad werd bestreden, als steunende grootendeels op enkel hooren zeggen, vele anders bevondene daadzaken behelzende, en in deszelfs vorm strijdig met de grondwet; men stelde bovenal op den voorgrond de onregtvaardigheid, om de Neger-handelaars van eenen zoo winstgevenden tak van handel te berooven, zonder hun schadeloosstelling te geven. In het antwoord hierop trachtte burke vooral te bewijzen, dat, in een geval als dit, geene schadeloosstelling in aanmerking konde komen. Het Gouvernement, zeide hij, moedigt alle takken van koophandel aan, welke den Staat nuttig zijn kunnen, en met regtvaardigheid en menschelijkheid overeenkomen. Wat die aangaat, welke onzedelijk en voor het algemeene welzijn schadelijk zijn, heeft het Gouvernement zonder twijfel het regt, deszelfs bescherming te weigeren, wanneer het zulks voegzaam oordeelt. Zij, welke aan den slavenhandel deel namen, kenden er de wisselvalligheid van, en moesten het verlies voorzien, dat zij ondervinden zouden, zoo de wetgevende magt eens ophield, hare bescherming daaraan te verleenen. Nu was het onmogelijk, denzelven langer te dulden, dewijl het niets anders dan een rooversstellel was. - De debatten over dit punt, als ook over alle andere, welke op de hoofdzaak eenige betrekking hadden, waren lang en levendig; meer dan 30 leden van het Parlement werden beurtelings gehoord, en meermalen was de spreker der Kamer genoodzaakt, dezelve tot de orde te roepen. Eindelijk verwierven de voorstanders van den handel een uitstel voor de behandeling, met toelating, om nieuwe getuigen bij te brengen, wier verklaringen, volgens hen, de in het verslag van den bijzonderen Raad gestelde daadzaken volkomen moesten te niet doen. Dus ging de zitting van 1789 voorbij, zonder eenig voordeel voor de zaak der
Negers, behalve de vernieuwing der bill van william dolben, betrekkelijk het vervoeren der slaven.
| |
| |
De voorstanders van den handel maakten zich dit uitstel ten nutte, om van alle kanten getuigen te verzamelen, welke hunne zaak begunstigen konden. Hunne tegenstanders deden ook nieuwe pogingen. Het nut gevoelende, dat zij van de medewerking van Frankrijk zouden hebben, zonden zij den Heer clarkson naar Parijs, om betrekkingen aan te knoopen met de leden der Constituérende Vergadering, welke men wist, dat over de zaak der Negers gunstig dachten, en om deze Vergadering over te halen, de afschaffing van den slavenhandel onder de talrijke verbeteringen, waarmede zij zich bezig hield, op te nemen. Zoo zoude men de verdedigers van den slavenhandel eene hunner magtigste bewijsredenen ontnomen hebben, welke daarin bestond, dat men zeide, dat Engeland door het afschaffen van den slavenhandel niets zoude bewerken, dan dat deze zoo winstgevende handel in de handen der Franschen overging. De listen der Fransche Neger-handelaars en der geldschieters, welke bij hunne ondern emingen belang hadden, deden deze pogingen mislukken. Bedreigingen, beloften, middelen van omkooping, alles werd in het werk gesteld, om den goeden wil van eenige afgevaardigden te zwenken, en zelfs hun voornemen verdacht te maken. Clarkson, ziende dat zijn verblijf te Parijs van geen nut konde zijn, keerde naar Engeland terug, waar hij het geluk had, eenige nieuwe getuigen te ontdekken, welke in staat waren, belangrijke berigten te geven over de wijze, waarop de Afrikaansche kooplieden zich de slaven aanschaften, welke zij aan de Europesche kooplieden verkochten. Evenwel werd het onderzoek der getuigen, door de Kamer bevolen, zoodanig slepende gehouden, dat het jaar 1790 voorbijging, zonder dat het Parlement zich daarmede had kunnen bezig houden; hetzelve werd eerst
geëindigd in April 1791. Weinige dagen daarna vernieuwde wilberforce zijn voorstel, betrekkelijk de afschaffing des slavenhandels, en ondersteunde hetzelve door eene welsprekende redevoering. Hij haalde nieuwe wreedheden aan, door de Neger-handelaars begaan; hij maakte de listige handel- | |
| |
wijzen bekend, welke door hen in het werk gesteld werden, om de onderscheidene stammen der inboorlingen aan te hitsen om elkander te bevechten, ten einde uit die oorlogen gevangenen voor de slavenmarkten te bekomen; hij schilderde met de sterkste kleuren de ellenden, welke men den Negers gedurende hunnen overtogt deed ondergaan; hij toonde klaarblijkelijk, dat de voorspoed der volkplantingen, van den koophandel en het zeewezen van Engeland geenszins in den slavenhandel lag, en eindigde met zijnen vrienden de volgende woorden toe te voegen: ‘Welk ook het besluit der Kamer zijn moge, laat ons niet wanhopen! Onze zaak is eene heilige zaak; zij zal eindigen met te zegepralen, en de uitslag zal onze pogingen eens bekroonen. Wij hebben ten minste reeds bemerkt, dat de ongelukkige Negers worden gerekend menschen te zijn, hetgeen men hun lang betwist heeft. Ziet daar de eerste vrucht van onzen arbeid! Volhardende, zullen wij eindelijk slagen. Werken wij dus zonder ophouden, tot dat wij den Christelijken naam van deze vlek zullen bevrijd, tot dat wij de laatste sporen van dezen handel zullen uitgewischt hebben, welke de nakomelingschap ons verwijten zal, te lang geduld te hebben!’
In antwoord op de rede van wilberforce, hielden zijne tegenstanders vol, dat de slavenhandel in den grond niet als ongeoorloofd konde beschouwd worden, daar vooreerst ieder mensch het regt had, over zijne vrijheid te beschikken, en ten tweede de krijgsgevangenen en de misdadigers, door de wetten van hun land tot slavernij veroordeeld, ook wettig verkocht konden worden door hen, in wier magt zij zich bevonden. Betrekkelijk de zedelijkheid van den slavenhandel zeiden zij, dat dezelve, in plaats van bloed te doen stroomen, dit eerder spaarde, door ten minste het leven te redden van krijgsgevangenen en misdadigers, welke op eene jammerlijke wijze ter dood zouden zijn gebragt. Van wederzijden werd met vuur en zelfs met hevigheid gestreden. De voornaamste redenaars der Kamer, pitt, fox, burke,
| |
| |
sheridan, grey enz., stemden voor het voorstel van wilberforce; maar hetzelve werd niettemin verworpen met eene meerderheid van 75 stemmen. Deze onverwachte uitslag was meest veroorzaakt door de omstandigheden van het oogenblik. De staatkundige gebeurtenissen in Frankrijk, welker gevolgen een' der oudste troonen van Europa omverwierpen, hadden een groot aantal der leden van het Parlement met schrik bevangen, en hen geslagene vijanden van alle nieuwigheden gemaakt. De opstanden, welke op St. Domingo, Martinique en zelfs in de Engelsche volkplantingen waren uitgebarsten, schenen de voorspellingen der Neger-handelaars en hunner vrienden maar al te zeer te regtvaardigen; deze werden daardoor aangezet, de voorstanders van de afschaffing des slavenhandels als Jakobijnen te behandelen, en hun vele onheilen te wijten, welke reeds op de eilanden ontstaan waren, en er noodzakelijk verder ontstaan moesten. Hun geschreeuw maakte meer indruks dan de verzoekschriften, tegen den handel voorgesteld, hoewel deze een getal van 519 uitmaakten, terwijl er slechts 5 ten voordeele werden aangeboden. Voor het overige veranderde de uitslag van het verhandelde in het Parlement den algemeenen geest geenszins; overal vormden zich nieuwe vereenigingen, in welke men middelen beraamde, om het ontwerp ter afschaffing van den slavenhandel te doen gelukken.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|