na ter harte als zijne ambtsbezigheden. Göthe's vader was een lakoniek ernstig man, bijzonder leer- en weetgraag, eerlijk van grondbeginselen, maar angstig gehecht aan gebruiken en gewoonten. Hij had zijne jeugd gesleten op het Coburgsch Gymnasium, zich aldaar taalkennis, en wat verder tot eene geleerde opvoeding betrekking heeft, verworven, daarna te Leipzig zich op de regtsgeleerdheid toegelegd, en was eindelijk te Giessen gepromoveerd. Zijne Dissertatie: Electa de aditione hereditatis, wordt nog altijd door regtskundigen met lof aangehaald. Om zijne vorming te voltooijen, deed hij eene reis door Duitschland en Italië. Maar zijn plan, om, na zijne terugkomst, een' ondergeschikten post in zijne geboortestad waar te nemen, en wel zonder emolumenten, mits men hem denzelven zonder ballotage opdroeg, sloeg, tot zijn groot verdriet, vlak. Ofschoon zulks strijdig was met wet en gebruik, vermeende hij deze onderscheiding te verdienen, van wege zijne bekwaamheid en goeden wil. Bij het afslaan dus van dit zijn aanzoek verzeide hij het, immer ergens eenigen post aan te nemen. Om zulks voor het vervolg onmogelijk te maken, wist hij zich de hoedanigheid van Keizerlijken Raad te bezorgen, welke den Regter en de oudste Schepens der stad, als een' bijzonderen eertitel, vergund werd. Hierdoor stond ook hij gelijk met de eerste stedelijke regeringsleden, en konde men hem geene ondergeschikte bediening opdragen. Zijne tijdelijke omstandigheden veroorloofden hem, als een privaat persoon te leven, en zich, op eene genoegelijke en nuttige wijze, nu met tuinärbeid, dan met onderscheidene studiën, of ook met het onderwijs zijner kinderen bezig te houden, welke echter meest vroeg stierven, zoodat alleen onze göthe en zijne zuster cornelia overbleven. Bij dit onderrigt, alsmede
bij andere gelegenheden, vertoonde hij nu en dan eene gemelijke luim, waarbij hij zijne huishouding als een' Staat beschouwde, wijl hem het stadsbestuur ontgaan was, en viel alsdan niet zelden zijner opgeruimde, bekwame en goedhartige vrouwe zoo wel, als zijnen kinderen, zeer lastig.
De ouders van göthe bewoonden een oud huis, hetwelk eigenlijk uit twee aaneengetrokkene woningen bestond. Een trap, als van eenen toren, geleidde naar met elkander niet verbondene vertrekken, en het ongelijke der verdiepingen werd door trapjes verholpen. Göthe en zijne jongere zuster waren het liefst in de groote benedenkamer, welke, nevens de deur, van een groot houten traliewerk was voor-