Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe ondergang der Janitsaren.(Uit r. walsh, Reize van Konstantinopel door Romelië, het Balkan-gebergte, Bulgarije, Wallachije, Zevenbergen en Hongarije; van welk belangrijk Engelsch werk eerstdaags eene Nederduitsche vertaling, bij den Boekhandelaar beijerinck, het licht zal zien.)
De regerende Sultan heeft veel karaktermatige overeenkomst met peter den grooten; dezelfde vastheid in zijne ondernemingen, dezelfde kracht in de uitvoering, dezelfde onbuigzame gestrengheid in het doorzetten van eenig ontwerp. Gelijk peter, konde hij de heerschzucht zijner lijfwacht niet verdragen; en, gelijk peter zich van zijne Strelitsen bevrijdde, wilde mahmoud zich van zijne Janitsaren losmaken. Reeds lang had de Turksche Regering het ontwerp gekoesterd, hare krijgsmagt aan Europesche tucht te gewennen. Selim beproefde zulks, nevens andere verbeteringen, welke deze verlichte Turk poogde in te voeren; maar zijne onderdanen waren nog niet rijp daarvoor, en hij viel, als een offer van de woede zijner Janitsaren. De Grieksche opstand, echter, had nu elken nadenkenden van het noodwendige diens maatregels overtuigd, dewijl men zag, dat het Egyptische krijgsvolk de Europesche tucht had aangenomen, en daardoor, hoewel veel zwakker dan de Turksche krijgsmagt, in staat gesteld werd, den staat der zaken in Morea geheel van gedaante te doen veranderen. Sultan mahmoud besloot, de proef nog eens te wagen. Zoo de Janitsaren hunne toestemming gaven, dan wilde hij hen door zijn, aan de nieuwe tucht gewone, krijgsvolk in bedwang houden; maar hen geheel verdelgen, zoo zij er zich tegen kantten. Nadat hij zich eerst van de medewerking van eenige der belangrijkste staatspersonen had verzekerd, bragt hij zijn ontwerp tot rijpheid, en ging daarop tot de uitvoering over. Hij begon met het meerendeel der Janitsaren-hoofden, door welaangebragte geschenken, door beloften, door bedreigin- | |
[pagina 106]
| |
gen, door heimelijke ter doodbrenging der wederspannigen, tot medewerking te brengen. Om echter van dezelve te zekerder te zijn, en hun den terugkeer onmogelijk te maken, vorderde hij van hen eene schriftelijke verklaring van hunne billijking zijns voornemens, en van hun besluit, om zijne oogmerken te bevorderen. Zij kwamen met den Sultan overeen, 150 man uit elke Orta te leveren; en men ontbood Egyptische Officieren, welke reeds in den Europeschen wapenhandel onderrigt en geoefend waren, om de nieuwe manschap in denzelven te onderrigten en aan krijgstucht te gewennen. De Turken, gelijk alle onwetende volken, hechten meer gewigts aan woorden dan aan zaken, en men moest hen gevolgelijk in dit opzigt om den tuin leiden. De Regementen, welke selim voorheen wilde herscheppen, werden Nisam dschedid, of de nieuwe inrigting, genoemd; en reeds de bloote klank, welke eene nieuwigheid tegen oude gebruiken aankondigde, had het volk daartegen vooringenomen. Deze naam, welke een kwaad voorteeken opleverde, werd diensvolgens thans ter zijde gesteld; dezelfde zaak kreeg een' tegenovergestelden naam, Nisam attiek, de oude inrigting, en het krijgsvolk was tevreden. Men verklaarde bovendien, dat er alleen van de herstelling eener oude verordening van soliman den I sprake was. Aldus ging, in deze meening, alles zeer bedaard zijnen gang, en de soldaten kwamen geregeld op, bij de wapenoefeningen. Zoo ver was men reeds gekomen, dat de 15 Junij 1826 tot eene algemeene monstering werd bepaald. De Sultan, de Ulema's en de Ministers wilden daarbij tegenwoordig zijn, en op de Etmeidan zouden de exercitiën plaats grijpen. Dit is een zeer groot plein, bijkans in het midden der stad, hetwelk altijd ten dienste der Janitsaren strekte, en voor de groote wapenschouw verbreed en ingerigt werd. De naam beteekent, woordelijk, vleeschplaats. De toegang tot dezelve is door eene hooge poort, en daar tegenover ziet men een gebouw, met een opschrift in groote Turksche letteren: Dit is de plaats, waar den Janitsaren vleesch wordt toegedeeld. 's Daags te voren kregen de onderscheidene afdeelingen bevel, aldaar te verzamelen, en zich te oefenen, om de krijgsbewegingen voor den Sultan des te vaardiger te kunnen volbrengen. Thans bemerkten de soldaten voor het eerst, dat zij juist dat zouden verrigten, hetwelk zij besloten hadden tegen te werken. Een Bairaktar, of Standaarddrager, zelf ver- | |
[pagina 107]
| |
wonderd, dat dit denkbeeld nu eerst bij hem opkwam, riep overluid: ‘Wel, dat is immers geheel hetzelfde als de Russische exercitiën!’ Een ander voegde er nevens: ‘Nog veel erger!’ Een levendig gevoel van misnoegen begon, onverwachts, zich te openbaren. Met oogmerk om hetzelve te onderdrukken, deed de Aga der Janitsaren, wien men zulks meldde, een' der morrenden een streng verwijt; terwijl een ander van eenen Egyptischen Officier, onbedacht, een' slag in het aangezigt ontving. Dit scheen het sein tot eene algemeene losbarsting des gevoels te zijn. Alle krijgstucht hield nu op, en al de bijeenverzamelde troepen geraakten op eens in beweging. Zij verdeelden zich in de straten, plonderden en beleedigden allen, die hen ontmoetten, en het oproer werd zoo algemeen, dat de Policie niet eens beproefde, hetzelve te stuiten. De Aga had zich voornamelijk gehaat gemaakt, als een ijverig voorstander van het nieuw ontwerp. Een troep muiters begaf zich naar zijn huis, om hem te vermoorden. Hij had nog even tijd, om te ontkomen; maar zijn Kiaja, of Luitenant, werd gedood, en alles, wat het huis bevatte, vernield. In hunne woede gingen zij zelfs zoo verre, dat zij eene plaats schonden, door den Turk steeds hoogelijk geëerbiedigd; zij drongen in den Harem, en beleedigden en beschimpten zijne vrouwen. De Keizer was op dien tijd te Beschiktasch, ongeveer een uur opwaarts aan den Bosforus. De Aga der Janitsaren, de Grootvizier en de overige Ministers begaven zich oogenblikkelijk derwaarts, en meldden hem het voorgevallene. Naauwelijks hadden de Ministers de Porte (het paleis des Grootviziers, het middelpunt der staatzaken) verlaten, toen de muiters daar verschenen. Eene ontzettende volksmenigte had zich bij hen gevoegd, en, om gemeene zaak met het gepeupel te maken, verscheurden de nieuwe soldaten hunne uniformen, en traden die, in de straten, met voeten. Zij plonderden het paleis, roofden alwat eenige waarde had, en vernielden de Archiven, in welke, naar hunne meening, het oorspronkelijke der nieuwe instelling bewaard werd. De Janitsaren legden thans eene vastberadenheid aan den dag, welke zij alleen in den uitersten nood openbaren. Het eerste, wat mij, bij mijne komst te Konstantinopel, in het oog viel, was een regt smerige kerel, in eene lederen buis gekleed, geheel met blikken sieraden bedekt, en met eene van riemen gevlochtene zweep in de hand. Hem volgden twee even | |
[pagina 108]
| |
zoo zonderling uitgeruste knapen, die eene stang op de schouders droegen, aan welke een groote koperen ketel hing. Zij zetteden eene hooge borst, terwijl zij de hoofdstraten doortrokken, en iedereen ging hun ijlings uit de voeten. Bij nader onderzoek vernam ik, dat het de soepketel eener afdeeling van Janitsaren was, welke in hooge eere gehouden wordt. Soep is bij de Janitsaren een zoo uitstekend iets, dat het Hoofd derzelven Tschor-Badschi, of Soepuitdeeler, heet. Hun ketel is vanhier hunne eigenlijke banier, welke het sein tot eene stoute onderneming geeft, zoo dikwijls zij zich vertoont. Deze ketel werd nu plegtstatig naar de Etmeidan gebragt, midden op het plein omvergeworpen, en weldra waren 20,000 Janitsaren rondom denzelven verzameld. Het beslissende oogenblik was thans gekomen, door den Sultan evenzeer gevreesd als gewenscht, en hij stelde nu terstond al de middelen te werk, welke hij voor dusdanig voorval in gereedheid had gebragt. Eerst zond hij aan den Aga-Pacha en den Topdschi-Baschi, of Hoofd der Artillerij, geheimen last, om zich met hunne magt gereed te houden, wanneer hunne tegenwoordigheid mogt vereischt worden. Vervolgens riep hij zijnen Raad bijeen, en schetste hun den toestand der Janitsaren, den geest des oproers, die hen bezielde, en hunne ongeschiktheid, om te gehoorzamen; hij verklaarde hun zijn besluit, om of zonder hunnen invloed te regeren, of naar Azië over te steken, en Konstantinopel en Europisch Turkije aan derzelver noodlot over te laten; en sloeg hun eindelijk, als een' maatregel van dringende noodzakelijkheid, voor, de Sandak-Scheriff, of de heilige vaan des Profeets, op te steken, opdat alle goede Mohamedanen zich om deze banier konden scharen. Deze voorslag vond algemeenen bijval, en er werd terstond bevel tot de uitvoering gegeven. Dit geheiligd overschot, hetwelk men voor mohamed's broek uitvent, wordt alleen bij de plegtigste gelegenheden te voorschijn gebragt, en het was sinds 50 jaren te Konstantinepel niet gezien. Men haalde het uit de Keizerlijke schatkamer, en bragt het naar de Moskee van Sultan achmed overGa naar voetnoot(*). De Ulema en Softa gingen vooruit, en de Sultan | |
[pagina 109]
| |
volgde met zijnen ganschen Hofstoet; terwijl allen gedeelten uit den Koran lazen. Openbare uitroepers, of Fella's, werden uitgezonden, om alomme bekend te maken, wat er gebeurd was, en weldra was de plegtige boodschap door de geheele stad verbreid. Dit was, zoo 't schijnt, een schrandere trek van staatkunde, waardoor de Sultan op eens het vooroordeel en de geloofswoede des ganschen volks naar zijne zijde deed overslaan. Naauwelijks was de tijding algemeen bekend, of duizenden verlieten van alle kanten hunne huizen, en sloten zich, met woeste geestdrift, aan den feestelijken trein. In de prachtige Moskee gekomen, plaatste de Mufti de vaan op het spreekgestoelte, en de Sultan sprak den vloek uit over allen, die in gebreke bleven, zich om die vaan te verzamelen. Aga-Pacha's krijgsvolk kwam nu van den Bosforus optrekken, en de Topdschi-Baschi plantte zijn geschut bij de Jali-Kosk, digt onder de muren des Serails. De Galiondschi, of matrozen, en de Bostandschi, of tuinlieden, waren desgelijks gereed en gewapend; en alzoo scheen alles even welvoorbereid als welaangelegd te zijn. Eenig krijgsvolk, wel is waar, dat zich bij de Janitsaren had gevoegd, was verderop geland, maar slechts weinig in getale; en het was blijkbaar, dat de zaak der muitelingen zeer slecht stond. Nu werden vier Hoofdofficieren naar de Etmeidan gezonden, om den Janitsaren de vergiffenis des Sultans aan te bieden, ingevalle zij hunne eischen opgeven, hunne dwaling erkennen, en terstond uiteen wilden gaan. Deze opeisching werd, gelijk men verwachtte, met verontwaardiging verworpen. De ondervinding van eeuwen had hun geleerd, dat zij slechts bij hunne vorderingen hadden te volharden, om voldoening te erlangen. In deze overtuiging bragten zij terstond de vier Officieren om hals, die genoodzaakt geweest waren, hen tot onderwerping te vermanen. Zij eischten, op een' beslissenden toon, dat de Sultan voor altijd zijne ontwerpen tot nieuwigheden opgeven, en hun den Grootvizier, den Aga-Pacha, den Aga der Janitsaren, alsmede nedschib-Effendi, den Egyptischen zaakgelastigde, zoude overleveren, ten einde hen, als schenders der oude Rijksgewoonten, te straffen. De Sultan vroeg nu den Sheik-Islam, of het hem geoorloofd was, oproerige onderdanen met geweld tot onder- | |
[pagina 110]
| |
werping te noodzaken. De Sheik beantwoordde zulks toestemmend. ‘Welaan,’ sprak de Sultan, ‘geef mij dan een fetwa, die mij geregtigt, hen te dooden, wanneer zij wederstand bieden!’ Dit geschiedde, en - het werd volbragt De Aga-Pacha had intusschen 60,000 man bijeengebragt, op welke hij zich konde verlaten, en kreeg nu terstond bevel, de Janitsaren met geweld ten onder te brengen, hetgeen hij zonder beraad volvoerde. Hij omsingelde de Etmeidan, waar zij allen, met veel gedruisch en in een' digten drom, zich verzameld hadden, zonder dat zij den maatregel, die hen bedreigde, schenen te duchten; en velen hunner werden hunnen hagchelijken toestand niet gewaar, vóór dat een moorddadig schrootvuur uit het geschut der Topdscki hen begroette. Zeer velen werden op de plaats gedood, en de overigen weken naar hunne barakken, welke in de nabijheid gelegen waren. Zij bleven echter alle voorslagen tot overgave verwerpen, en, om hen te verdrijven, moest men de barakken in brand steken. Toen zagen de bewoners van Pera de vlammen aan onderscheidene plaatsen op gene zijde van den oever opgaan, en, opdat niemand zoude ontsnappen, werden ook de barakken, gelijk de Etmeidan, met geschut omringd. Onafgebroken werd er geschoten. 't Is onmogelijk, zich iets schrikkelijkers te verbeelden, dan de toestand, waarin zich de ongelukkige Janitsaren thans bevonden. Terwijl de gebouwen boven hunne hoofden brandden, werden de muren door het kanon vaneengereten en verbrijzeld, en puinhoopen en brandende balken bedekten de rampzaligen, wier geheele verdelging was besloten. Geen' hunner werd nu meer lijfsgenade aangeboden of toegestaan. De brand en de donder des geschuts hielden den geheelen dag aan. De Janitsaren, hoewel overvallen en niet voorbereid op wederstand, verweerden zich met de woede en onverschrokkenheid der vertwijfeling. De Aga-Pacha werd gekwetst; vier paarden werden hem onder het lijf gedood, en zijn volk leed zwaar. Eindelijk nam de wederstand een einde, toen niemand meer over was, in staat om wederstand te bieden. Het vuren verflaauwde - het zweeg; de vlammen doofden, en den volgenden morgen vertoonde zich een allerontzettendst schouwtooneel - brandende puinhoopen, in bloed gebluscht; eene ongehoorde massa van verminkte lijken en rookende assche! Gedurende de twee volgende dagen bleven de stadspoorten | |
[pagina 111]
| |
gesloten, met uitzondering van ééne enkele, welke de getrouwe Moslemims, van alomme toestroomende, binnenliet, die der heilige vaan hunne hulde kwamen betoonen. Men zag hen bij geheele scharen aankomen, met den Imam, of Priester, aan het hoofd. Het voornaamste overschot der Janitsaren, welke het bloedbad op de Etmeidan ontgaan waren, werd op deze wijze ingesloten, en onophoudelijk gejaagd en verdelgd. De straten zoo wel, als de barakken, waren overal met lijken bedekt. Intusschen mogt geen Christen, onder welk voorwendsel ook, binnen Konstantinopel komen; maar, hoezeer beide gedeelten slechts door eene smalle gracht gescheiden zijn, heerschte echter te Pera de volmaaktste rust. Het volk kocht en verkocht, deed zijne gewone bezigheden, en zou welligt van de ontzettende gebeurtenis aan genen oever niets geweten hebben, zoo niet de opstijgende vlammen en de donder des geschuts het zulks verkondigd hadden. Het ten toon stellen der Sandak-Scheriff bragt eene ontzaggelijke volksmenigte naar Konstantinopel. Het was voor de geloovigen een even zeldzame als heilige aanblik, en menigeen hield het voor even verdienstelijk, zich denzelven te verschaffen, als het bezoeken van het graf des Profeets. De Sultan vertoonde zich, al dien tijd, in de kleedij des nieuwingerigten krijgsvolks, en, in stede van zijn gewone gevolg van Janitsaren, verzelden hem de Seymen, Topdschi en Kromboradschi, bij het bezoeken der Moskeën. Overal werden de Nisam, of kenteekenen der Janitsaren, afgescheurd en met voeten vertreden. Men had dezelve aan zeer vele poorten en wachthuizen in de stad gehecht, waar zij de uitgebreide magt en het gezag der krijgslieden verkondigden, aan welke zij toebehoorden. Op den volgenden dag sprak de Sultan den vloek uit tegen de Janitsaren in het algemeen; verbood, derzelver naam te noemen, of zelfs zich eene toespeling op hen te veroorloven, en gaf, plegtstatig, aan zijne nieuwe troepen den naam van Assakiri Mohammuditsch, of Krijgsmagt van mohamed. In den avond werden openbare uitroepers naar alle wijken der stad en voorsteden gezonden, om de herstelde rust aan te kondigen. Het getal der omgebragte Janitsaren wordt verschillend begroot. Behalve die op de Etmeidan, in de barakken en op de straten omkwamen, werden er velen in de huizen, of waar men hen vond, gevangen genomen en heimelijk ge- | |
[pagina 112]
| |
worgd; en men meent, dat niet één van den talrijken hoop, die zich bijeen vond, is ontkomen. Men weet, dat alle Officieren zijn gedood, behalve eenige aanvoerders van hoogen rang, die de partij des Sultans hadden gekozen. Verscheidene dagen achtereen waren karren en ander voertuig in beweging, om de misvormde lijken weg te halen, en dezelve in de haven en den Bosforus te werpen. Hier bleven ze, tot dat ze, bij de verrotting boven komende, weder op de oppervlakte dreven, en in de zee van Marmora voortgestuwd werden, van waar de springvloeden ze dikwijls in stil water voerden. De oppervlakte was met groote, rottende klompen bedekt, door welke booten, en zelfs schepen, zich somtijds gestuit zagen; en zoo vertoonde zich, bijkans in hetzelfde oord, werkelijk, wat, naar de schildering des Dichters, de schepen van xerxes bejegende, die door de ligchamen zijner eigene krijgslieden werden opgehouden -
Cruentis
Fluctibus, ac tarda per densa cadavera prora.
|
|