Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
ouderde beschaving. Zou in het gestel van den Chinees ook de natuurkundige oorzaak te zoeken zijn van deze ongeschiktheid ter volmaking? Zonder twijfel vindt men in de bewerktuiging van een' Chineschen kop een zeer opmerkelijk verschil met dien van een' Europeër. Deze Aziaten kunnen de b noch de r uitspreken: zou de oorzaak hiervan zich alleen bepalen tot de gesteldheid van de kinnebakken? Zij hebben schier geen neus; hunne oogen hangen nederwaarts: deze afwijkingen van den menschelijken typus strekken voorzeker ten bewijze van andere, inwendige. Zij willen geene schaduw, geenen afstand in hunne schilderijen; zij beweren, dat de onvolkomenheden van het menschelijk oog, hetwelk de dingen anders ziet dan zij werkelijk zijn, geene reden oplevert, om de voorwerpen der natuur op eene onvolkomene wijze voor te stellen. Een Mandarijn, het portret beschouwende van Keizer cam-hi, gemaald door den zendeling castiglione, zeide, dat het waarlijk jammer was, dat eene zoo fraaije afbeelding bedorven was door eene vlek; en die vlek was de schaduw van den Keizerlijken neus! De tooneelgezelschappen in China hebben veel van onze (Fransche) troepen hansworsten; zij worden door de aanzienlijken in hunne huizen geroepen, wanneer zij feestvieren. Na vele door hen uitgestalde grimassen, kiest de voornaamste der gasten uit de lijst der voorhanden zijnde stukken (répertoire) datgene, hetwelk hij het liefst zou willen zien spelen; maar het wordt eene onwelvoegelijkheid geacht, een stuk te kiezen, waarin een der personaadjen gelijken naam voert met een' der gasten. Sinds de Mantchoux-Tartaren meesters zijn van het hemelsche Keizerrijk, draagt het treurspel de kenmerken van hunne ruwe en krijgshaftige zeden. Eertijds heerschte de zang; thans doen zulks de gevechten en krijgsbewegingen. Maar in het zuiden, waar de veroveraars min talrijk zijn, is zulks minder in het oog loopend. De bij ons aangenomene tijdsbepaling wordt niet vereischt in den duur van een stuk; het omvat somwijlen eene geheele Dynastie. Men doodt, men keelt op het tooneel; men veroorlooft zich duizend onbetamelijkheden, ten gevalle der Hongs en Mandarijnen. Deze lieden, zoo plegtstatig, zoo afgepast in hunne manieren, ontspannen hunnen geest met te lagchen over de laagste kluchten. Hunne komische stukken worden vervrolijkt door een' grappenmaker, die zich gewoonlijk meester maakt van de gan- | |
[pagina 77]
| |
sche oplettendheid der aanschouwers. Wil hij een gewest gaan vermeesteren, hij gebruikt zijn' stok als paard, zweept regts en links, loopt driemaal het tooneel in 't rond, en wordt dan ondersteld ter plaatse gekomen te zijn, waar zijn leger zal manoeuvreren. Moet hij eene engte doortrekken, eenige digt aan elkander geslotene soldaten verbeelden terstond de rotsen, tusschen welke het leger doortrekt. Zij hebben bovendien zinnebeeldige stukken. Een Engelschman, onlangs uit China teruggekeerd, verhaalt er dit van: Het laatste stuk, dat vertoond werd, was eene groote Pantomime, die, af te nemen uit de ongemeene toejuiching, waarmede zij ontvangen werd, in de oogen der Chinezen een meesterstuk van vinding en bewerking moest zijn. Dit zinnebeeldig schouwspel, zoo veel ik er van heb kunnen begrijpen, verbeeldde het Huwelijk van den Oceaan met de Aarde. De Aarde vertoonde hare gansche verscheidenheid van voortbrengselen en bewoners; draken, olifanten, tijgers, arenden, struisvogels, eiken, pijnboomen en andere van allerlei soort. De Oceaan bleef niet achterlijk, maar stalde op het tooneel den schat van zijn rijk uit, in de gedaanten van walvisschen, dolfijnen, bruinvisschen en andere zeemonsters; hij vertoonde ook schepen, rotsen, schelpdieren, sponsgewassen, koralen. Alle deze voorwerpen werden voorgesteld door vermomde Acteurs, die hunne rollen op eene bewonderenswaardige wijze vervulden. Nadat deze beide regementen, Aarde en Zee voorstellende, langen tijd afzonderlijk hadden rondgewandeld, elk een' cirkel vormende, vereenigden zij zich, en naderden gezamenlijk den voorgrond des tooneels, waar zij, na eenige krijgsbewegingen, zich regts en links ontsloten, om plaats te maken voor den walvisch, die alles scheen te bevelen. Deze naderde, zich kronkelende tot op den rand van het tooneel; vervolgens opende hij den bek, en spoot in den bak eene hoeveelheid waters, die verscheidene vaten had kunnen vullen, maar schielijk verdween, door middel van gaten in den vloer ter lozing. Deze theatercoup werd uitbundig toegejuicht; en twee of drie Rijksgrooten, aan mijne zijde gezeten, maakten mij op denzelven opmerkzaam, als iets zeer belangrijks; ten zelfden tijde uitroepende: Hao! koung hao! (Heerlijk! voortreffelijk!) |
|