rigtsnoer volgen dan het voorschrift der wet, zijn verachtelijke werktuigen van vreemd gezag, die, wel verre van den welstand der maatschappij te beveiligen, denzelven ondermijnen en allengs vernietigen. Het is diensvolgens vreemd, dat de Heer frets, dit alles erkennende, nogtans het voorstel der Heeren barthelemy, donker curtius, van crombrugghe en schooneveld misprijst, en zulks niet in dien zin alleen, dat hij op den inhoud van hetzelve aanmerkingen maakt, (want daarop zou Recensent er ook hebben) maar dat hij het doen van het voorstel op zichzelve misprijst, nadat hij hetzelve (zie bl. 6) op het eerste gerucht toegejuicht had. Doch dit is de eenige inconsequentie niet, welke in dit boeksken van den Heer frets de aandacht eens opmerkzamen lezers treffen moet. Men heeft die elders uitvoerig en bondig genoeg aangewezen. Ons bestek gedoogt niet, deze Aanmerkingen in alle bijzonderheden door te gaan. Wij zullen slechts bij weinige punten stilstaan, en in de eerste plaats de vrijheid nemen te vragen, wat toch de Heer frets bedoeld, gewild of gedacht heeft, toen hij bl. 8 en 9 schreef: ‘Maar men vergete niet, dat in het Romeinsche Rijk nimmer gedacht is aan regterlijke magt; het zij dan als eene derde magt in den Staat, het zij als eene geëmancipeerde magt, maar die toch altoos en ten aanzien van hare attributen geheel onafhankelijk zoude geweest zijn.’ - Recensent vraagt: wat is eene geëmancipeerde magt? Dit vooronderstelt eene magt, die bevorens in eenen staat van onderhoorigheid, onder voogdij geweest is, en onbevoegd was, om onaf hankelijk te handelen; en hoe komt dit denkbeeld te pas bij de regtsoefening der Romeinen? En hoe is het mogelijk, van het regtsambt (dit zal wel moeten zijn regtersambt) te spreken, zonder te bepalen, of men het
tijdvak der Koninklijke regering, of dat van het vrij Gemeenebest, of dat der Keizerlijke regering voor oogen heeft? De Heer frets spreekt, alsof er, van den beginne af aan, permanente Regtbanken bij de Romeinen geweest waren; geheel ongeschiedkundig. De Appellen, van welke de Schrijver geen vriend schijnt te zijn, waren te Rome, ten tijde der vrije Republiek, een beroep op het volk, en droegen den naam van Provocatio; maar onder en na augustus, toen de Keizer, als de eenige Volkstribuun, het geheele Romeinsche volk voorgaf te vertoonen, is het woord appellare in de plaats van provocare begonnen gebruikt te