Hiermede eindigt de eerste helft dezes boeks. De tweede, onder het opschrift van de Pastoor van Bérilès, behelst de verdere lotgevallen der behaagzieke vrouw, die door ligtzinnigheid haar eigen ongeluk bewerkte en dien ten gevolge tot wanhoop verviel, maar nog tijdig door een achtingwaardig geestelijke van den rand des afgronds werd gered en allengs tot betere beginselen teruggebragt. Hier vooral vindt men zeer menschkundige aanmerkingen. Mogten slechts de gewone roman-lezers die nuttige wenken opmerken en er voordeel mede doen! De geschiedenis van Zoë strekke ter waarschuwing tegen alle ligtzinnigheid, en wel inzonderheid tegen het gevaarlijk zelfvertrouwen, hetwelk den schijn des kwaads gering doet achten, doch juist hierdoor velen, die meenden te staan, ten val heeft gebragt.
De vertaling had beter, of liever, had niet veel slechter kunnen zijn. Voor mij, die in waarheid zeer goed ben, ik enz. is al te letterlijk het Fransche pour moi, dat in goed Hollandsch wil zeggen: wat mij betreft. Voorts zegt men niet geenig woord, geenige gebaren, zich onwel bevinden, de tranen loopen over de oogen. Taalfouten zijn de volgende uitdrukkingen: de beide jonge dames vormden in hunne (hare) verbeelding deze (dit) gezegde, nog (noch) de man, pien den (de) hemel, de laatste toch lag (legde of leide) den grondslag. Een nieuw woord is, bl. 127, gemeentenaren, in den zin van dorpelingen of leden der gemeente.