Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829

De Kluizenaar in St. Petersburg, een Tafereel in den smaak van Jouy, door J.C.V. Thiele, Keizerl. Russisch Raad. Uit het Hoogduitsch door M. Martens. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1827. In gr. 8vo. VI en 163 Bl. f 1-80.

De Schrijver van dit werkje heeft gepoogd, de zeden en

[p. 679]

zedeloosheid, de gebruiken, het lijden en de genoegens der bewoners van Petersburg met eene losse hand te schetsen, gelijk hij gedurende een twintigtal jaren gelegenheid had dezelve waar te nemen. Deze schetsen doet hij gepaard gaan met eene vrij volledige plaatsbeschrijving van deze aanzienlijke hoofdstad. Daar de Schrijver met voordacht het systhematische in zijne beschrijving van Petersburg en deszelfs bewoners vermijdt, en dezelve meer met eene losse hand in beknopte tafereelen poogt te schetsen, zijn de vijftien afdeelingen, waaruit hetzelve bestaat, van te zeer gemengden inhoud, dan dat ons bestek zou toelaten dezelve op te geven. Gedeeltelijk bestaat die inhoud uit beschouwende blikken op de gebouwen, wandelplaatsen, gedenkstukken en andere schoonheden van deze stad; welke beschouwing aangenaam wordt afgewisseld door de schildering der zeden, gewoonten, leefwijze en volksvermakelijkheden der menschen van alle standen. De rang van den Schrijver, en zijne twintigjarige waarneming van hetgeen hij beschrijft, geven eenen vrij zekeren waarborg voor de geloofwaardigheid van hetgeen hij verhaalt; en wij hebben genoegzamen grond, om hem te vertrouwen, als hij ons belooft, dat wij, in hetgeen hij van Petersburg zal verhalen, geen gevaar loopen voor bevues, zoo als de volgende, door hem aangehaald: ‘Zeker Fransch aardrijkskundige zegt: Les meilleurs chevaux de la Hongrie sont ceux, qu'on apelle vorespann.’ - Wij durven den Nederlander, die, naar het vereerend getuigenis van den Vertaler, voor zaken van landen volkenkunde, van zeevaart en koophandel, van kunst, wetenschap en geleerdheid steeds een geopend oor, oog en hart heeft, in dit werk eene aangename bijdrage beloven tot hetgeen wij in dit vak reeds bezitten, en aarzelen dus niet, hetzelve der welwillende opmerkzaamheid van onze Landgenooten aan te bevelen.