zich de zorg der Regering omtrent het Onderwijs schikken moet. De Schoolwet van 1806 en de voorloopige Instructie van 1821 voor het Zuidelijk gedeelte des Rijks zijn van geene grondwettige verpligting voor hen, die met de Grondwet schermen, om geene wet na te komen. Bijaldien Art. 226 der Grondwet de Schoolwet van 1806 tot grondslag had aangenomen, op welken de zorg der Regering voor het Onderwijs was gebouwd, zou bij de aanneming dier Wet door Notabelen alles een grondwettig aanzien hebben verkregen. De wetten voor het Noordelijk gedeelte des Rijks, vóór de vereeniging in kracht, hebben voor het Zuidelijk gedeelte geen verbindend gezag. Het Concordaat brengt hier ook zwarigheden te weeg. Alles, wat Koning en Minister hebben verrigt, dient, om, op eene grondwettige wijze, datgene tot vastheid te brengen, wat om verschillende redenen nu op losse schroeven stond. Alles moet nu zeker worden, en het volk, door de Afgevaardigden ter Staten-generaal vertegenwoordigd, heeft nu ook stem. Wij gelooven, dat, zelfs zonder de veelal oneerbiedige verzoeken der Heeren Petitionarissen en Comp., eene organieke wet op het openbaar Onderwijs van eenen Koning te wachten was geweest, die onze Koning niet zijn wilde zonder Grondwet.
Het overige van dit boekje is bestemd ter beoordeeling van De la direction exclusive de l'instruction publique dans les Paysbas, considerée comme une des prerogatives de la couronne. Dit werkje, onlangs in 's Gravenhage en te Amsterdam uitgekomen, kennen wij niet. Want wie neemt de moeite, en doet de kosten, om alle hersen-? - nu ja, hersenvruchten te koopen en te lezen, over het openbaar Onderwijs uitgekraamd? Op den titel af blijkt reeds de apostolieke of liever vleijers-afkomst van dit nietig stukje. De minste voorregten in het bestuur des lands kent Nederland, zelfs de Koning niet aan de kroon toe zonder Grondwet. Wat onze man nu tegen dit geschrift, bl 10-26, gepast en ongepast gezegd heeft, zal niemand van ons met regt vergen, mede te deelen of te beoordeelen.
Van bl. 29 deelt nu onze Schrijver zijne denkbeelden mede over dit aangelegen onderwerp. ‘Ik zal eerst (bl. 29) de gronden, op welke de regering uit haren aard, en van wege het regt, door haar aan de leden van den staat verschuldigd, gehouden is, om voor het onderwijs werkzaam te zijn, kortelijk onder één overzigt brengen. Uit die gron-