| |
Vruchten van Geheugen en Verbeelding, of Tafereelen uit het Menschelijke Leven. Door Petronella Moens. II Deelen. Te Amsterdam, bij ten Brink en de Vries. 1829. In gr. 8vo. Te zamen 586 bl. f 5-90.
Met zeer veel genoegen lazen wij deze Tafereelen, die Vruchten van Geheugen en Verbeelding genoemd worden, omdat het geheugen de hoofdtrekken had bewaard uit het menschelijk leven, en de verbeelding die uitwerkte en kleurde naar eigene verkiezing. Juist hierom bevalt ons dit vaderlandsch voortbrengsel zoo bijzonder. De verdichting gaat niet in het overdrevene en onwaarschijnlijke. Men gevoelt, dat alles zoo zou hebben kunnen gebeuren. Ja, zoo denken, zoo spreken, zoo handelen dikwerf de menschen. De waardige Schrijfster verhaalt op eene onderhoudende wijze, en, dat meer zegt, haar werk heeft overal eene kennelijke strekking,
| |
| |
om edele begrippen en beginselen in te boezemen. Wij kunnen het alzoo met volle ruimte aanprijzen.
Zes verhalen maken den inhoud des eersten Deels uit.
Emilia en Agatha, beide dochters van den Heer van Wielderen, de eene uit een eerste, de andere uit een tweede huwelijk, zijn zeer ongelijke zusters. Agatha werd door eene dwaze moeder opgevoed, om in de wereld te schitteren; Emilia was, na den dood harer eigene moeder, door derzelver waardige zuster verzorgd en voor het huiselijk leven gevormd. Na het overlijden der tante kwam zij weder in het ouderlijk huis. Agatha schaamde zich, haar zuster te noemen, dewijl zij - zoo als het in de taal der ligtzinnigheid moest heeten - slechts geschikt was, om voor keuken en linnen te zorgen. Emilia had wezenlijke bekwaamheden, maar wilde niet schitteren, en stelde het vervullen harer pligten boven de vermaken der wereld. Zij handelde naar vaste zedelijke beginselen, en moest deswege niet weinig onaangenaamheden verduren. Zij werd echter geacht door verstandigen, die haar kenden, en zij deed eindelijk een gelukkig huwelijk; de trotsche Agatha, daarentegen, ..... doch men leze het verhaal zelve.
Vruchten der Opvoeding. De Heer van Esselroode was wel geen verachter van God en Godsdienst, maar had toch gevaarlijke meeningen, die ligt tot ongodsdienstigheid leiden. Hij stelde onder anderen, dat het vroeg inboezemen van godsdienstige gevoelens aanleiding geeft tot dweeperij, en dat het de denkkracht verlamt. Hij leefde geregeld; maar in zijn' huiselijken kring heerschte geen godsdienstige geest. Hij liet zijne kinderen opvoeden door eenen Franschman, die voltaire, diderot en dergelijken vlijtig bestudeerd had. Wijsgeerte en Christendom hield hij voor strijdige dingen. Hij verwarde godsdienstigheid en dweeperij met elkander. Hij volgde in het opvoeden zijner kinderen de stelling, dat al hunne neigingen en hartstogten zich volkomen vrij moesten ontwikkelen, voor zoo ver zij de goede orde in het huisgezin niet stoorden; menschen of dieren moesten zij niet wreed behandelen, omdat zij hierdoor in vijandschap met de mishandelden zouden leven, en omdat hunne eigene rust daardoor lijden zoude; verder konden zij hunne begeerten vrij involgen, doch niet ten koste van eens anders belang - en dit enkel om genoemde redenen. Tot welke verkeerdheden zoodanige opvoeding leidde, wordt op menschkundige wijze
| |
| |
aangetoond in de lotgevallen van van Esselroode; terwijl zijn jongste dochtertje, Leonora, na den dood harer moeder, onder het opzigt en bestuur van eene waarlijk godsdienstige tante, door hem te onregt eene kleingeestige vrome dweepster genoemd, waardige begrippen van godsdienst en zedelijkheid ontving, welke dan ook haar gedrag in volgende jaren steeds kenmerkten.
Wacht u voor den schijn des kwaads. Hoe noodig dit zij, leert de geschiedenis van Alina, die meende, dat men zich om het oordeel der menschen niet behoeft te bekommeren, als men maar zelf zich van zijne onschuld bewust is. Tegen de waarschuwing eener verstandige vriendin, bleef zij dan ook verkeeren aan huis van lieden, welke geen' goeden naam hadden. Getrouw aan hare goede beginselen van zedelijkheid, maar onvoorzigtig in haren omgang, ontkwam zij ter naauwernood een dreigend gevaar, trouwde vervolgens met een braaf man, en moest evenwel, toen zij het toppunt van geluk op aarde dacht te bereiken, hare dagen in de diepste treurigheid doorbrengen, dewijl zij te laat had leeren inzien, dat men voor allen schijn des kwaads zich behoort te wachten. De stelling, volgens welke de goede, vrolijke, geen kwaad vermoedende Alina gewoon was te handelen, is altijd gevaarlijk, en wel bijzonder voor jonge lieden, die, omdat zij op eigene goede gezindheid te veel vertrouwen, weleens den schijn des kwaads niet genoeg vreezen. Juist hierdoor kwam misschien menigeen ten val, die meende te staan. En al biijft iemand voor struikelingen bewaard, aan de achting der braven en aan een' goeden naam is toch altijd veel gelegen. Het welgestelde verhaal der lotgevallen van Alina strekke tot waarschuwend voorbeeld.
Het gelukkig Huwelijk. Julius had zijne zielsvriendin, Emilia, door den dood verloren. Hij dweepte in de liefde, en wilde aan geene echtverbindtenis met eene andere denken. Door omstandigheden gedrongen, begaf hij zich echter, om aan zijne moeder en zusters het noodige levensonderhoud te verschaffen, in het huwelijk met de rijke en deugdzame Carolina, ten gevolge der uiterste wilsbepaling van een' eigenzinnig' oom, die hem onder zoodanige voorwaarde tot erfgenaam had gesteld. Julius gevoelde eerst alleen achting voor zijne gade, daar hij, na het verlies van Emilia, geen voorwerp op aarde meer meende te kunnen beminnen; doch allengs veranderde hoogachting in eene verstandige, welgevestigde
| |
| |
liefde, en de gelukkige echtgenoot leerde inzien, dat zijne vroegere, dweepachtige liefde hem ongeschikt voor de werkzaamheden en genietingen der aarde zou gemaakt hebben.
De Edellieden. Ook dit verhaal is onderhoudend geschreven en bevat menige goede aanmerking. Hetzelve leert ons achtingwaardige menschen kennen.
De Heer en Mevrouw Dalheim. Dat zuivere liefde, op ware hoogachting gevestigd en door godsdienstige beginselen geleid, veel tot veredeling van menschen kan toebrengen, leert het voorbeeld dezer echtgenooten. Mevrouw Dalheim was goedhartig, maar te zeer ingenomen met pracht en vermaken der wereld. Door verstandige en liefderijke handelwijze wist de brave man zijne vrouw allengs te versterken tegen verzoeking, en zij genoten lengte van jaren veel levensvreugde. Intusschen is het niet ieder aan te raden, op goed geluk af eene echtverbindtenis aan te gaan, wanneer men vóór het huwelijk gebreken van aanbelang opmerkt: want niet ieder zou even gelukkig slagen in het verbeteren der wederhelft. Welken weg de Heer Dalheim te dien einde insloeg, leze men in het boek zelve.
In het tweede Deel komen vijf verhalen voor.
Het eerste, de Blanken en Zwarten getiteld, wordt gezegd, uit de vorige eeuw te zijn. Dat in vroegeren tijd meermalen zoodanige tooneelen plaats hadden, is eene bekende zaak. De Schrijfster overdrijft niet. Ons trof vooral hare schildering van den invloed, welken het Christelijk geloof had op het hart van Seleene, het mishandelde Negermeisje. Met belangstelling zal de menschenvriend dit verhaal lezen; terwijl hij hartelijk zich verblijdt, dat in onze dagen de zwarten niet meer die wreedheden van de blanken hebben te verduren. Moge de hebzucht van sommige planters bezwaarlijk afstand doen van dezen zoo schandelijken en onchristelijken handel in menschen, het is te verwachten, dat dezelve, ten gevolge van het algemeen worden van echt Christelijke beginselen, eenmaal geheel zal ophouden. Ook het ellendig vooroordeel, dat op de Negers de vloek van cham zou rusten, wordt hier in het voorbijgaan op gepaste wijze tegengesproken.
De twee burgerlijke Meisjes, Doortje en Antje. Eene leerzame geschiedenis, die het dwaze en gevaarlijke van de zucht tot verheffing op treffende wijze voorstelt.
De Dorpsleeraar. Welmond, in de ruimste beteekenis des woords eerwaardig, had geen' grooten overvloed van tijde- | |
| |
lijke middelen, maar leefde geheel voor zijn ambt, en smaakte het reinste genoegen met vrouw en kinderen. Men kan zijne geschiedenis niet zonder belangstelling lezen, en zal den Leeraar, die alzoo in den geest van het Evangelie denkt en handelt, hoogachten.
De wettige Erfgenaam. Een weinig avontuurlijk misschien, doch welligt hierom te aangenamer voor vele lezers en lezeressen. Wij hebben evenwel op de zedelijke of godsdienstige strekking van het stuk niets aan te merken. De zoogenaamde vromen, Kweselia, Jufvrouw Stijntje, de Proponent Domperus en dergelijken, zijn naar waarheid geteekend. Zeer voordeelig steekt daarbij af het voorbeeld van Do. Regtsveld, van den ouden Wildman, en van de beleedigde Juliane. Bijzonder wèl getroffen is, naar ons oordeel, de taal, welke aan leden van den zuchtenden en verwenschenden vriendenkring wordt in den mond gelegd, toen eindelijk de arme, maar wettige ersgenaam der rijke nalatenschap opkwam, die zuster Kweselia reeds jaren lang als haar eigendom had gebruikt. Het hun onaangename gerucht verspreidde zich spoedig onder die lieden. Zij stemden het Kweselia toe, dat de Satan de hoofdrol in het geval (namelijk der onverwachte terugkomst van den wettigen ersgenaam) speelde; maar zij rieden haar sterk aan, hare billijke gramschap te ontveinzen: ‘De kinderen dezer wereld, zeiden zij, zijn ligt bewogen; zij zijn de baren der zee gelijk. Ook houden zij veel van blinkende zonden; zij zullen u nog op hunne wijze weldoen, indien gij maar onderwerping voorwendt en de goddeloozen een weinig vleit; want ontnamen zij u eens alles, wat zoudt gij dan beginnen? Wij kunnen u niet helpen, lieve zuster! De Heer heeft ons wel gezegend, maar tot geheel andere einden, en wij mogen geen' anderen weg inslaan, dan dien Hij ons aanwijst.’ Ja, zoo denkt en handelt menigeen onder die lieden.
De Majoor Stelbach. De oude krijgsman, een Nederlander van geboorte, onderscheidt zich door edele denkwijze, en geraakt eindelijk, door een' zamenloop van zonderlinge, maar toch mogelijke omstandigheden, in nadere betrekking met Adellijken, die in waarheid edel zijn.
Deze korte opgave van den belangrijken inhoud der beide boekdeelen zij voldoende ter aanbeveling. Op de plaatsing der zinteekens zou misschien hier en daar eene aanmerking te maken zijn, alsmede enkele malen op naamval
| |
| |
en geslacht, b.v. D. I, bl. 168: deze avond was..... een' waren hoogtijd, en bl. 38: dat hij de(n) edele(n) jongeling moest eerbiedigen. In plaats van legde of leide (bedr.) is bij herhaling lag (van liggen) geschreven. Voorts zou men kunnen vragen, of niet bl. 63 en 64 aan de kleine kindertjes eene taal wordt in den mond gelegd, welke boven hunne jaren is. D. II, bl. 29, achter zoo veel vordert ons taaleigen als, niet dan. Bl. 57: door vervloekten wordt altijd verstaan dezulken, in plaats van worden verstaan, of verstaat men. Ook nog bl. 188: zij en haren geheelen aanhang braakten. |
|