| |
Geschiedenis van Egypte, onder de Regering van Mohammed Ali, of Verhaal van de staatkundige en militaire gebeurtenissen, sedert het vertrek der Franschen tot in 1823. Door F. Mengin. Naar het Fransch. IIde Deel. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1828. In gr. 8vo. 516 Bl. f 4-80.
Bij onze beoordeeling van het vorige Deel dezes werks deden wij de manier van behandeling over 't algemeen kennen. Wij klaagden over eenzijdigheid in de beoordeeling, over eene langwijlige kronijkmatige behandeling, en opgave van min belangrijke bijzonderheden. Dit alles is in het voor ons liggende tweede Deel wel niet geheel weggenomen, maar toch zeer aanmerkelijk verbeterd. Wij schromen zelfs niet te erkennen, dat het hier medegedeelde onmisbaar is voor de kennis van den tegenwoordigen staat van Egypte niet alleen, maar ook van Nubië en vooral van Arabië, van welks binnenlanden tot nu toe niet ééne goede Kaart noch beschrijving bestond: zelfs niebuhr was nooit in die binnenlanden geweest. De stof zelve, niet meer de eeuwige kleine geschillen met de Mammelukken en inboorlingen, maar de onderwerping der Wechabiten en Nubiërs, en de schildering van derzelver zeden, trekt onze aandacht veel meer, dan in het eerste Deel. Ook is de Schrijver thans onpartijdig genoeg, om het geheele stelsel van bestuur des Pachas, dat enkel op monopolie en uitsluitenden eigendom
| |
| |
aller landerijen berust, hoogelijk, als de bron der verarming des lands, af te keuren. Wij moeten onze Lezers met den belangrijken inhoud bekend maken.
In het eerste Deel zagen wij mohammed ali's loopbaan tot op zijn vertrek naar Arabië in 1813, ter ondersteuning van zijn' Zoon toussoun, die aldaar door de Wechabiten verscheidene nadeelen geleden had. De komst des Vaders herstelde de zaken eenigermate; maar toussoun leed nog menig zwaar verlies, en mohammed ali werd, toen zijn Zoon in 1815 in het hart van Nedsjed (het middelgewest van Arabië) was doorgedrongen, eensklaps door de tijding der landing van napoleon in Frankrijk naar Egypte teruggeroepen. Zoo bevond zich dan toussoun in de hagchelijkste omstandigheden, in het hart des vijandelijken gebieds, rondom door zwervende Arabieren en door woestijnen omringd, die hem de levensmiddelen konden afsnijden; en hij had zich moeten overgeven, toen zijn lafhartige vijand, aedallah, het hoofd der Wechabiten, den moed liet zinken, en op de vernederendste voorwaarden om den vrede smeekte. Dus kwam toussoun als overwinnaar uit Arabië terug; maar zijn vijand, blijde van hem ontslagen te zijn, hield zich niet aan de vredesartikelen. Dit veroorzaakte in 1816 den togt van mohammed ali's tweeden Zoon naar Arabië. Het was ibrahim, die zich ook door zijne krijgshaftigheid zoo wel, als onmenschelijkheid, in den oorlog tegen de Grieken in onzen tijd heeft doen kennen. Van beide die eigenschappen, en daarenboven van beleid en standvastigheid aan den eenen, van valschheid en kwade trouw aan den anderen kant, heeft hij in den Arabischen veldtogt reeds sprekende bewijzen gegeven. Hij ging onwrikbaar regt op zijn doel af, (niet gelijk zijn zwakkere Broeder
toussoun, die slechts bij vlagen dapper was, zonder plan te werk ging, en in Egypte, ten gevolge zijner buitensporigheden, in den bloei zijns levens stierf.) Ibrahim trok van Medina oost-noordoostwaarts op, en veroverde alles, tot op de vesting El-Rass, voor welke
| |
| |
hij, na herhaalde stormen, bij een onteerend verdrag, het beleg moest opbreken. Maar ziende, hoe werkeloos zijn vijand bij dien tegenspoed bleef, verdubbelde hij nu zijne pogingen tegen den nietigen abdallah, en dezelve werden met den schitterendsten voorspoed bekroond. Alle de vestingen van het vruchtbare en welbevolkte landschap El Kassym, vervolgens Chakras Dorama, werden ingenomen, en het beleg om Derreyeh, eene stad van 13,000 inwoners, de hoofdplaats der Wechabiten, geslagen. Doch hier kwam de ondernemende man weder op den rand des verderfs, door eene ontploffing van bijna al het buskruid, waarbij ook alle de andere oorlogsbehoeften vernield werden. De zesentwintigjarige ibrahim toonde in dit geval eene onwrikbare standvastigheid; hij bleef volharden, en de vijanden, in plaats van uit de verte te vuren en hem dus zijn kruid te laten verspillen, deden een' woedenden aanval, waarin zij door schrootvuur ontvangen en in wanorde op de vlugt werden gedreven. Nu herstelde ibrahim, door van alle kanten kruid en lood te ontbieden, spoedig zijn verlies; Derreyeh moest bukken, abdallah zich overgeven; hij werd naar Kairo, vervolgens naar Konstantinopel gezonden, en aldaar als Rebel en Ketter onthoofd. Ibrahim gaf echter niet minder blijken van eene wreede en verraderlijke, dan van eene moedige inborst. Hij deed soldaten, die slechts in iets zijn bevel overtreden hadden, mishandelen en ter dood brengen. Ditzelfde was het lot zijner gevangenen. Te Dorama, dat zich had durven verdedigen, werd het vreesselijkste bloedbad aangeregt. Ibrahim beval, niemand te sparen, maar alles over de kling te jagen. Zijn last werd maar al te getrouw
volbragt; er bleven niets dan vrouwen, meisjes en kinderen over, die de soldaat nog naakt uitkleedde. Te Derreyeh liet de wreedaard aan sommigen alle de tanden uitbreken, anderen slagen onder de voetzolen geven, en toen voor een kanon binden en door midden schieten (bl. 132). Derreyeh werd na de overgave asgebroken of verbrand; de inwoners moesten zelve hunne muren om- | |
| |
verhalen, en de stad vervolgens verlaten; hun eenige bestaan, de dadelboomen, werden gekapt. De man, die hem tot deze verovering voornamelijk geholpen had, (want zonder tweespalt onder de Arabieren ware zij onmogelijk geweest) faykal, ontving naderhand, in plaats van eenigen dank, integendeel last tot dadelijke betaling van vijf jaren achterstallige schatting; en ook elders sloeg ibrahim zijne beloften in den wind, zoodra hem die niet meer voordeelig voorkwamen. Dit nu is de geliefkoosde held van metternich en den Oostenrijkschen Beobachter, en de man, wien ook de Engelschen hunne hulp uit Indië lieten aanbieden, om de ongeloovige Wechabiten uit te roeijen! Het is waar, zij kwamen een weinig te laat; maar hun wil was toch goed!...
Het is intusschen aan dezen veldtogt, aan de godsdienstige en burgerlijke verdrukking van een ongelukkig volk, dat wij de reeds boven aangestipte berigten wegens Nedsjed of Binnen-Arabië verschuldigd zijn. Dezelve maken een belangrijk gedeelte des werks uit, doch zijn bezwaarlijk voor uittreksels vatbaar. Omtrent de geographische bepalingen vindt men zeer belangrijke bijdragen in de Aanteekeningen der Heeren langlès en jomard achter het werk; en deze bepalingen maken gedeeltelijk den grondslag uit der uitmuntende Kaart, die het geheele Rijk van mohammed ali in 1820 omvat, dat is: Egypte, Nubië tot Dongola, en Westelijk en Middel-Arabië. (Zuidelijk, Oostelijk en Noordelijk Arabië zijn nog onafhankelijk.) Sedert 1820 is dit Rijk zekerlijk weder vergroot door Sennaar, Kordofân en Darfour; ook wordt niet alleen van die veroveringen, (hoewel veel minder uitvoerig dan van die van Arabië) maar ook van den tegenwoordigen staat dier landen een verslag gegeven. Deze veroveringen hebben den Pacha nogtans een' Zoon gekost. Ismaël, die dezelve met niet minder, ja met nog meer barbaarschheden, dan zijn Broeder ibrahim de zijne, bezoedelde, is gevallen door het wrekende staal van eenen inlander uit Sennaar,
| |
| |
dien hij met stokslagen had onteerd. Hiermede eindigt de Geschiedenis; doch nu volgt eene allerbelangrijkste statistiek van Egypte, zoo 't schijnt uit de beste en nieuwste bronnen geschept, en die ruim de helft van het Deel beslaat. Dezelve omvat den vorm van bestuur, het hof, de krijgsmagt, (omtrent 20,000 man, waarvan bijna de helft ruiterij) de onderscheidene soorten van inwoners, als Kopten (oude Egyptenaars), Franken, Armeniërs, Roomschgezinden en zoogenoemde afvallige, dat is aan het geloof hunner Vaderen, in weerwil van den Paus van Rome, getrouw geblevene Grieken, Joden, Fellahs, of Arabische landbouwers, en zwervende Arabieren. De staat der vrouwen en der bevolking in 't algemeen, en die der stad Kairo, wordt dan opgegeven; waarna men overgaat tot gewigtige bescheiden omtrent den Egyptischen landbouw. En blijkt daaruit, dat de Pacha zich feitelijk meester gemaakt heeft van verreweg de meeste liggende gronden, en daarvan eene geringe uitkeering geeft aan de eigenaars; terwijl de bruikers intusschen nog aan de myry, of grondbelasting, onderworpen blijven. Hoe dit stelsel alle vrijheid, allen wedijver wegneemt, en dus den landbouw onderdrukt, behoeft geen betoog. Alle voorname granen en gewassen, die Egypte oplevert, koren, garst, doerra (kleine gierst), maïs, boonen, linzen, vijgeboomen, graauwe erwten, rijst, suikerriet, katoen, vlas, indigo, saffloers (wilde saffraan), tabak en henné worden in alle tot de kweeking vereischte bijzonderheden beschreven. Men rekent, dat Egypte in 1821 omtrent 12 millioenen 160,000
centenaars granen heeft opgebragt, en dat de suikeroogst 24,000 centenaars heeft opgeleverd, waarvan twee derden zijn uitgevoerd. De Pacha wil de nijverheid bevorderen, maar door geweldige middelen. Hij wil de eenige fabrikeur van zijn land zijn, en heest sabrijken door Europeërs op Europesche wijze doen aanleggen. De katoenfabrijken en de zijdeteelt zijn geheel zijn werk. Nu volgen nog eenige aanmerkingen omtrent de wijze, waarop de Pacha den alleenhandel drijft (waarvan de schadelijkheid wordt aangetoond) en over den koophandel in 't algemeen met Europa, de Levant, Arabië, Indië, de Roode Zee, de binnenlanden van Afrika (Sennaar en Darfour) en Barbarije, de tolregten (3 pC. voor Europesche schepen, 9 pC. voor goederen uit Turkije, alsmede die door karavanen worden ingevoerd), over het muntstelsel, de maten en gewigten, en ten slotte algemeene aanmerkingen over Egypte; waarop dan, na een
| |
| |
kort aanhangsel, (de Firman der Porte tegen de Grieken) de reeds gemelde belangrijke aardrijkskundige aanmerkingen, meestal over Arabië, volgen.
Ziet daar den belangrijken inhoud des werks, waarin wij echter nu en dan wel eens door taalfouten en zelfs door blijkbare uitlatingen gehinderd werden. Het ware te wenschen, dat zulke boeken altijd in handen van bekwame en kundige Vertalers vielen. |
|