Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 603]
| |
Algemeene Geschiedenis, door K.F. Becker. Naar den vijfden verbeterden Druk, uit het Hoogduitsch vertaald. Iste tot VIde Deel. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. In gr. 8vo. Te zamen 1931 bl. f 14-90.Wij hebben, dadelijk na de verschijning van het eerste deel dezes werks in het Nederduitsch,Ga naar voetnoot(*) onze Lezers door eene korte aankondiging met hetzelve bekend gemaakt. De openbare vermelding der volgende deelen in ons Tijdschrift is door onderscheidene redenen vertraagd geworden, waaronder ook de bedenking behoorde, dat dit boek zich wel van zelf eenen weg zou banen tot de kringen van een Publiek, dat grondige historische kennis, met eene levendige en bevallige voorstelling vereenigd, begeert; eene bedenking, waarvan wij de waarheid ook door de ondervinding zien bevestigd. Om echter, zoo mogelijk, nog iets bij te dragen tot eene meer algemeene verspreiding van dit werk, willen wij ons het genoegen niet onthouden, ons vroeger geuit gunstig oordeel over hetzelve te herhalen. Indien er in de laatstverloopen jaren een boek in Duitschland verschenen is, dat met meer dan gewone vlijt en zorgvuldigheid is bewerkt, dan is het ongetwijfeld de Algemeene Geschiedenis van becker. Onderscheidene Geleerden van naam hebben, na den dood van dezen verdienstelijken man (1806), wien het slechts mogt gebeuren, de negen eerste deelen in het licht te geven, deszelfs taak opgevat en voltooid; terwijl de ongelijkheid van bewerking en stijl, hierdoor veroorzaakt, door den tegenwoordigen Uitgever derwijze is verbeterd, dat hij, met behoud van het voortreffelijke, aan de onderscheidene Schrijvers eigen, en overeenkomstig het oorspronkelijk ontwerp van becker, eenheid in het geheele werk gebragt heeft. En deze eenheid vertoont zich in die schoone zamenvoeging van rijkheid, | |
[pagina 604]
| |
getrouwheid en grondigheid in de zaken, en van duidelijkheid en levendigheid in de voorstelling van dezelve, waardoor deze Algemeene Geschiedenis zoo zeer uitmunt. Alles is met scherpe en tevens bezadigde historische kritiek uit de echte bronnen zelve geput, en bij elke nieuwe uitgave heeft men van de nieuwe vorderingen op het gebied der historische kennis gebruik gemaakt. Reeds de vijfde druk, naar welken de vijf eerste deelen der vertaling bewerkt zijn, draagt hiervan overvloedige bewijzen; en hoewel slechts zelden nieuwere geschriften aangehaald worden, die de voorkomende onderwerpen kritisch behandelen, zoo zal de kundige Lezer overal, en met name bij de berigten over de gesteldheid der oude Staten en over den gang der wijsgeerige denkbeelden bij de oude Volken, ontwaren, dat de Uitgever, de Berlijnsche Hoogleeraar loebell, op de hoogte staat, welke de zaak zelve en onze leeftijd vereischen. Dat die Geleerde op dezen zoo loffelijk ingeslagen weg steeds voortgaat, heeft hij nog onlangs bewezen, daar hij in den zesden druk dezes werks van de nieuwere ontdekkingen, en inzonderheid van de onvermoeide nasporingen en schrandere gevolgtrekkingen van champollion, op eene wijze heeft gebruikt gemaakt, waardoor de geschiedenis der Indiërs en der Egyptenaren belangrijke veranderingen ondergaan, en aanmerkelijke bijvoegsels verkregen heeft. Met deze rijkheid en grondigheid van zaken gaat eene levendige schildering gepaard. De Lezer wordt als in het midden der gebeurtenissen verplaatst; hij ziet de personen als 't ware handelen; hij hoort hen spreken; en, zoo er eene Algemeene Geschiedenis bestaat, die ook den vreemdeling op het gebied der oudheid derzelver geest kan leeren kennen, dan is het gewisselijk die van becker. Het is om deze reden, dat de Schrijver zich op het biographisch gedeelte van zijn werk meer heeft toegelegd, dan in de meeste boeken over de Algemeene Geschiedenis, naar een ander plan ontworpen, doorgaans geschiedt; dat hij door uittreksels uit oude Dichters, homerus en hesiodus, een levendig | |
[pagina 605]
| |
beeld van die tijden zoekt te schilderen, waarin de waarheid nog zoo na aan de fabel grenst, en de poëzij met het leven zelf op het naauwst verbonden is; dat hij door inlassching van tooneelen uit de schriften des Ouden Verbonds de afgetrokkene beschrijving der vroegere Oostersche begrippen en zeden vervangt, en bij de voorstelling der gebeurtenissen uit later dagen, toen de historische kunst het toppunt bereikt had, de groote Geschiedschrijvers der oudheid dikwijls zelve laat optreden, om de Lezers uit derzelver mond het verhaal der belangrijke voorvallen te doen hooren. Het zou te veel plaats vereischen, zoo wij de verdeelingen slechts wilden aanstippen, welke de Schrijver gemaakt heeft; maar wij voelen ons gedrongen te verklaren, dat dezelve ons allezins juist, en zoodanig toeschijnen, dat zij een helder overzigt van zoo vele bijzonderheden allezins bevorderen. Alleen komt het ons voor, dat het verhaal hier en daar wel eens wat al te gedrongen is, en te veel zaken in een klein bestek vervat; gelijk wij ook wel in bedenking zouden geven, of het, ter vermeerdering van het nuttig gebruik dezes boeks, niet wenschelijk ware, dat er meer chronologische data gevonden wierden. De vijf eerste deelen bevatten de oude Geschiedenis, in vier tijdperken asgedeeld, waarvan het eerste tot op den dood van cyrus loopt, het tweede tot op den dood van alexander, het derde tot op de alleenheersching van augustus in het Romeinsche Rijk, en het vierde tot op den ondergang van het westersch Romeinsche Rijk. Een uitvoerig en naauwkeurig Register maakt het gebruik van dit werk zeer gemakkelijk. Bezit nu de Algemeene Geschiedenis van becker reeds in het oorspronkelijke zulke groote verdiensten, wij moeten verklaren, dat de onbekende Vertaler dezelve niet weinig heeft vermeerderd door de uitnemende zorg, welke hij aan de overbrenging, of liever aan de bewerking van dezelve voor ons Publiek, heeft besteed. Zelden hebben wij een vertaald boek in handen gehad, dat zoo weinig zijnen uitheemschen oorsprong verraadde; | |
[pagina 606]
| |
de stijl is doorgaans echt Nederduitsch, de woordschikking gemakkelijk, de taal niet alleen zuiver, maar zelfs keurig, en de geheele dictie geeft te kennen, dat de man, die de pen gevoerd heeft, voor zijne taak berekend is. Deze Nederduitsche kleur, welke het boek draagt, is echter mede daaraan toe te schrijven, dat de Vertaler met de noodige vrijheid zoo wel, als met de vereischte naauwgezetheid zijn werk verrigt heeft. De overbrenging der plaatsen uit oude Grieksche en Latijnsche Schrijvers kan dit bewijzen. In de Hoogduitsche uitgave zijn deze plaatsen doorgaans slechts naar den hoofdinhoud aangehaald, waardoor het eigenaardige en treffende van het verhaal zelve veelal verloren gaat: de Vertaler heeft zich de niet geringe moeite getroost, om elke plaats op te zoeken, en dezelve uit het oorspronkelijke in onze taal over te brengen; en de vergelijking van vele dezer plaatsen heeft ons geleerd, dat hij zich van zijne taak loffelijk gekweten heeft. Echter bepaalt zich hierbij geenszins het verdienstelijke van den arbeid des Vertalers. Hij heeft zich uitweidingen en afwijkingen veroorloofd, waardoor het boek hier en daar meer naar eene omwerking, dan naar eene vertaling gelijkt. Overal namelijk, waar hij, na naauwkeurig onderzoek en rijp overleg, redenen meende te vinden, om van den oorspronkelijken Schrijver af te wijken, of het noodig oordeelde, om het een en ander uitvoeriger te ontwikkelen en helderder in het licht te plaatsen, of de voorstelling meer overeenkomstig met den geest van onze Natie te maken, heeft hij tot veranderingen en inlasschingen besloten, waardoor het werk in ons oog grootelijks heeft gewonnen. Deze arbeid van den Vertaler is dáár voornamelijk zigtbaar, waar het de zaak van den Godsdienst geldt. De Heer van senden rangschikt, in zijne Geschiedenis der Bijbelbestrijding, becker (bl. 322) met regt onder de vele Duitsche Schrijvers, ‘die, door eene onwaardige en ongoddelijke voorstelling van de Bijbelgeschiedenis, den eerbied voor den Bijbel en de Christelijke | |
[pagina 607]
| |
Openbaring uit menig jeugdig gemoed hebben trachten uit te rukken, daar hij zich niet ontzien heeft, om die geschiedenis van al het Goddelijke te ontblooten, waarin dezelve is voorgesteld, en zelfs Christus in de schaduw te plaatsen, ja als een dier heethoofden af te schilderen, die het noodlot tot uitvoerders van buitengewone dingen pleegt uit te rusten.’ De tijd, waarin dergelijke willekeurige voorstellingen en verminkingen der gewijde geschiedenis in Duitschland gretig werden ontvangen, is thans, Gode zij dank, voorbij; en ook de Heer loebell betuigt in de Voorrede, overal die veranderingen gemaakt te hebben, welke de eerbied voor de H. Schrift hem scheen te vorderen. Doch bij alle deze veranderingen waren er nogtans te veel sporen van eene min ernstige beschouwing der Bijbelsche geschiedenis overgebleven, dan dat het boek, zoo als het daar lag, bij het Nederlandsch Publiek een goed onthaal zou hebben kunnen vinden. De Vertaler heeft de noodzakelijkheid van aanmerkelijke veranderingen in dezen gevoeld, en hij heeft zich van deze taak op zulk eene wijze gekweten, dat hij zich bij alle voorstanders van Bijbel en Christendom lof en dank verwerven zal. Ten aanzien van deze veranderingen zegt de Heer van senden t.a.p. bl. 581, dat, ‘terwijl de Nederlander witsen geysbeek zijne krachten inspant, om, in zijne vertaling der bekende Wereldgeschiedenis van pölitz, op eene goede Duitsche vrucht zijn Fransch-Hoogduitsch ongeloof te enten, en zoo mogelijk onder de geen erg denkende beoefenaars der Geschiedenis te verspreiden, de onbekende Vertaler van becker's werk over hetzelfde onderwerp zich beijvert, om dit van die ongepaste en schandelijke verdraaijingen der Bijbelsche geschiedenis, welke elk welgeplaatst hart zoo zeer hinderen, zorgvuldig te zuiveren.’ Wij hebben deze aanmerking van den Heer van senden ten volle bevestigd gezien, en twijfelen niet, of een ieder, die het met de zaak der Openbaring wèl meent, zal in de geheele voorstelling der Bijbelsche geschiedenis dien eerbied ontwaren, welken zij om hare Goddelijk- | |
[pagina 608]
| |
heid zoo zeer verdient. Inzonderheid komen de Christelijke gevoelens van den Vertaler uit bij de schets van de invoering des Christendoms. De asdeeling, waarmede het vierde tijdperk der oude Geschiedenis begint, en tot opschrift heest: Jezus Christus en het Christendom, (Vde deel, bladz. 117-137) is geheel van onzen Landgenoot, en kan tot een uitnemend bewijs verstrekken, dat deze levendig doordrongen is, zoo wel van 't geen de Bijbel, waarover, en het Publiek, waarvoor hij schrijft, van hem vorderen. Met het zesde deel begint de geschiedenis der Middeleeuwen, die in vier tijdperken verdeeld wordt, welke den gang van derzelver vorming en ontwikkeling voorstellen. Het eerst loopt tot den dood van karel den Grooten (814), gedurende welk tijdperk de aangevangene volksverhuizing eerst volkomen ten einde loopt, en de nieuw geborene Staten nog voor hun, dikwerf weder spoedig voorbijgaand, aanwezen strijden; het tweede tot op gregorius VII (1085), de tijd, waarin de Staten tot vastheid komen, en de denkbeelden, welke de Middeleeuwen besturen, zich meer en meer ontwikkelen; het derde tot op rudolf van Habsburg (1273), tijd der kruistogten en toppunt der Hierarchij, waarin de bedoelde denkbeelden en derzelver uitwerking zich het volledigst openbaren, - eigenlijke bloeitijd der Middeleeuwen. Het vierde tijdperk eindigt met de inneming van Konstantinopel door de Turken (1453); dit is de tijd, waarin de vormen en denkbeelden der Middeleeuwen reeds beginnen te vervallen en te verdwijnen, en van lieverlede plaats ruimen voor die van den nieuweren tijd. Na dit alles blijft ons niets over, dan het vermelde werk ten sterkste aan te bevelen aan Studenten, Schoolonderwijzers, ja aan alle liefhebbers van degelijk nuttige lektuur. Hartelijk wenschen wij de voortzetting van dezen voortreffelijken arbeid; en wij twijselen niet, of de algemeene goedkeuring van een Publik, zoo als wij ons het onze zoo gaarne voorstellen, zal hoe langer zoo meer op ons oordeel daarover het zegel drukken. |
|