zonderen inhoud van deze, gelijk zij voor het boekdeel worden opgegeven, bij eenige weinige te doen kennen. Beginnen wij met den aanvang. § 1. Laatste jaren en dood van darius, bl. 1. 2. Karakter van xerxes, bl. 3. 3. Toerustingen en bedoelingen van xerxes, bl. 4. 4. Toestand van Griekenland, - Vrienden der Perzen, bl. 5. 5. Themistokles en aristides, bl. 6. enz. enz.
Men ziet, de bovengenoemde Hoofdstukken zijn bloote hoofdafdeelingen der behandelde stof, geene elk op zichzelve staande verhandelingen over een zeker gedeelte der geschiedenis, met eigene inleidingen en dergelijke voorzien. Elk van dezelven bezit veeleer eene menigte van korte verhalen, in de onderscheidene paragrafen vervat, die echter, uit hoofde der kortheid, geene verre afwijkingen of uitweidingen toelatende, zoo volkomen aan elkander sluiten, dat men de afscheiding naauwelijks bemerkt. En dit geeft eene zekere eenvoudigheid en gemakkelijkheid aan het verhaal, welke genoegen doet. Het komt ons, in het algemeen, voor, dat van kampen vrij is van alles, wat naar gezwollenheid en dergelijke zou mogen zweemen; en, bedriegen wij ons niet, dan vinden wij hier de kleur der volksgeschiedenis, door hem behandeld; Xenophontische en Herodotische simpliciteit. Alles heeft dan ook den stelligen toon, en boezemt volmaakt vertrouwen in; terwijl de bekwame Schrijver de twijfelingen over het een of ander, door de vergelijking der oorspronkelijke Schrijvers of bijzondere gevallen en omstandigheden ontstaan, in meer of min geleerde, schoon toch veelvuldige noch lastige, aanteekeningen opheldert.
Schoon het dan wel van zelve spreekt, dat zijne opvattingen en beoordeelingen niet immer die van anderen zullen zijn, en wij ook wel eens neigen, om van dezelve in meerdere of mindere mate te verschillen, zoo betuigen wij toch, ons niets te herinneren, wat ons genoegzame aanleiding tot tegenspraak of berisping zou geven. Het boek voor ons doende openvallen, vinden wij niet dan kleinigheden onder de lektuur aangestipt. Zoo verstaan wij b.v. bl. 282 niet: ‘Elke kunst heeft haar eigene, lager,’ enz. Zoo meenen wij, dat ‘alle palen te boven gaan,’ bl. 324, volgens de Hollandsche spreekwijze, moet zijn te buiten gaan. Desgelijks staat bl. 468, in de noot, doch zeker mede door eene druk- of schrijffout: ‘Te Griekenland,’ Elders zegt de Schrijver, dat de Grieken, of Atheners, om te maken, dat men de