| |
Geschiedenis der Heksenprocessen, eene bijdrage tot den roem des Vaderlands, door Mr. J. Scheltema. Te Haarlem, bij V. Loosjes. 1828. In gr. 8vo. XVI, 312 en 101 bl. f 4-80.
Wij beschouwen dit boek als een der belangrijkste, die in langen tijd zijn uitgekomen. Het opent ons eene geheel nieuwe wereld, waarvan de meesten onzer, wier oefening niet bepaaldelijk op dit vak van de Geschiedenis der Lijfstraffelijke Regtspleging gevallen is, geen denkbeeld hebben, daar gelukkiglijk de ondervinding ons geene voorbeelden meer daarvan oplevert. Het woord heksen en hekserij wekt bij ons tegenwoordig bijna niet dan belagchelijke en bespottelijke denkbeelden op. Ach! wij kennen den afgrond der ellende niet, waarin dat woord eenmaal geheele scharen van ongelukkige, onschuldige en veelal zwakhoofdige menschelijke wezens gestort heeft. Inquisitie! pijnbank! brandstapels! wie beeft niet op deze woorden, en brengt zich daarbij Spanje, filips II en Romes duisterste tijden te binnen? Wel nu! die Inquisitie (hoewel onder andere namen), die pijnbank, die brandstapels hebben ook nog in de zeventiende, zelfs nog in de achttiende Eeuw, niet alleen in Spanje, maar in het midden der meest verlichte, zelfs
| |
| |
van alle Protestantsche landen, geheerscht - en tegen wie? meest tegen arme, oude, suffende vrouwen en sommige mannen, ja zelfs tegen kinderen uit de mindere standen, die men verdacht hield van strafbaren omgang met den Duivel. Met den Duivel! Men heeft de brave en streng godsdienstige Albigensen vervolgd en verbrand als Manicheën, of aanklevers van het geloof aan twee beginselen (welke beschuldiging nog ver is van bewezen te zijn); en waren dan niet veeleer die zich noemende regtzinnige Christenen der 16de en 17de Eeuwen Manicheën, die aan den Duivel, aan het kwade beginsel, eene soort van Almagt toekenden, door welke hij wonderen doen, de hoofdstoffen en de geheele natuur naar zijnen zin besturen, onweders en aardbevingen en ziekten verwekken, menschen in dieren veranderen kon; eene Almagt, die hij zelfs mede kon deelen, en ook wezenlijk mededeelde aan - de nietigste voorwerpen. Daarbij bedacht men niet, dat de prijs, waarvoor deze lieden (zoo 't heette) hunne ziel verkochten, (het doen van allerlei kattenkwaad, om eene gemeene, maar hier juist geschikte uitdrukking te gebruiken) veel te nietig en beuzelachtig was voor het offer; terwijl, van den anderen kant, de Booze zijne wonderkrachten aan al te armhartige voorwerpen verkwistte. Doch zulke onbestaanbaarheden met zichzelven weêrhielden de geheele Europesche menschheid (met zeer enkele uitzonderingen) niet, om, gedurende twee Eeuwen op zijn minst, (eigenlijk reeds veel vroeger, maar sedert 1485 in een' vasten en geregelden vorm) aan tooverij, verbond met den Duivel, en de noodzakelijkheid der verbranding van vele zoodanige arme vrouwen en mannen, als aan de heiligste waarheden, te gelooven.
Men zal zeggen, dat de openbaring van dien gruwel der ongeregtigheid niet dan treurige en ontmoedigende gewaarwordingen kan opwekken; dat zij thans, na de afschaffing van het Heksenproces, geheel overtollig is. Maar behalve de innerlijke waarde, die de uiteenzetting van eenig belangrijk punt der Geschiedenis altijd bezit, zoo is ook deze ontwikkeling in dit geval daarom van bij- | |
| |
zonder gewigt, omdat zij ons, vooreerst, het ongemeene geluk onzer tijden doet beseffen, waarin, ten spijt aller voorstanders van de werking des Duivels, toch onmogelijk het geloof aan zijne magt weder zoo levendig kan worden als in vroegeren tijd, en althans de brandstapels, die te zijner eere ontstoken werden, voor altijd gebluscht zijn. Rec. herinnert zich eens van iemand gehoord te hebben, dat de Duivel thans, om veiliger in stilte te heerschen, zijn eigen bestaan door het verbasterde menschdom deed loochenen. Indien hij ooit aan het Menschdom goed had kunnen doen, zou het door dit incognito geweest zijn: want het heeft aan duizenden bloed en tranen en ellenden bespaard, en tevens hoort niemand iets meer van alle die duivelarijen en betooveringen, die in de zeventiende Eeuw nog zoo menigvuldig waren. Sedert men aan zijnen invloed, althans in het physieke, niet meer geloost, heeft die invloed ook opgehouden. Hij zou dus hier zijn eigen Rijk willens en wetens hebben tegengewerkt. Ten tweede is het een hartverheffend denkbeeld, dat, terwijl in alle naburige landen, zelfs in Braband, Viaanderen, vooral in de Waalsche gewesten, de brandstapels nog rookten van zoogenaamde tooveressen en toovenaars, die in de Republiek der Vereenigde Nederlanden reeds lang waren uitgedoofd, wier, tuining, cats, heemskerk, en vooral balthazar bekker, het ijs braken
en den weg baanden, waarop thomasius nu veilig kon voortgaan, om dit echte, Godtergende werk der duisternis te vernielen.
Doch beschouwen wij het uitmuntende werk van onzen verdienstelijken Landgenoot, waartoe hij door de Verhandeling over wier, geplaatst in zijn Mengelwerk, aanleiding bekwam, een weinig meer van nabij. - Het is in vijf Voorlezingen of Verhandelingen vervat. De eerste behelst de invoering van het eigenlijke Heksenproces in 1484, en de vestiging van hetzelve door een Wetboek, sedert de vraagbaak aller Regtsgeleerden, en onder den naam van Heksenhamer jammerlijk bekend. Het is een zonderling verschijnsel, dat juist de tijdstippen van
| |
| |
doorbrekend licht in de wereldgeschiedenis door zwarte en sombere wolken worden beneveld, die dat licht met verduistering dreigen. De Hervorming werd spoedig door de stichting der Jezuitenörde gevolgd. Deze herstelling van dit ware werk van den geest des kwaads valt gelijktijdig in met de bevrijding van Europa uit het knellende, geestverstikkende juk van napoleon. Dus werd de herleving der Letteren in Italië en weldra (door erasmus) ook in de Duitsche landen spoedig gevolgd en verzeld door de invoering van het Heksenproces. Te voren waren er wel nu en dan toovenaars en tooveressen verbrand, doch niet volgens een geregeld stelsel en op openbaar gezag van den Paus, die toen en nog bij velen voor den hoogsten scheidsman der Christenheid gold. Dit had men aan den nietswaardigen Paus innocentius VIII te danken, die eene Bulle gaf (in 1484) tegen een verbond, gesloten, of omgang, gepleegd met den Duivel; en de kettermeester jacobus sprenger te Straatsburg gaf zijnen Heksenhamer, waarin de grootste onzin, die uit een dolhuis voortgekomen schijnt, als onomstootelijke waarheid zonder eenig bewijs wordt aangenomen, en - zonder eenig bewijs in de regtbanken van Europa, gedurende meer dan twee Eeuwen, tot regelmaat is genomen! - Een klein proefje slechts der duizende zotheden in dezen Hamer, waardoor het gezond verstand van den Schrijver wel verpletterd schijnt: het Grieksche woord Diabolus komt van twee woorden, dia (twee) en bolus (beet); want de Duivel doet twee
beten, naar de ziel en het ligchaam. (Bl. 27.)
De tweede Verhandeling loopt over 't geen het Heksenproces in het vervolg is geworden, en geeft de naaste redenen tot onzinnigheid bij de regters en lijders op. Bij de lijders? Ja! want een der zonderlingste verschijnselen in dit hoofdstuk der menschelijke dwaasheid is de bekentenis, door velen afgelegd, en waaraan zij blijkbaar zelve geloofden, van de grootste ongerijmdheden en onmogelijkheden. Veel is natuurlijk door de pijnbank den ongelukkigen uit de keel gewrongen; want de regters waren in het verhooren, in strikvragen, en vooral in het pijni- | |
| |
gen, veeltijds van eene helsche bekwaamheid: een hunner zeide, dat hij den Paus, wanneer hij hem als beschuldigde in handen kreeg, wel zou doen klappen. Het van kindsbeen af voorgestelde nopens den Duivel en zijne werkingen, de inbeelding, zware droomen, enz. alles kon de zonderlingste bekentenissen te weeg brengen. Immers het geloof aan den Duivel, bijkans aan eene Almagt van dezen vijand des menschdoms, welke die van God, onzen Schepper en Vader, evenaarde, zoo niet overtrof, beheerschte de meeste gemoederen. Het getal der Duivelen was onnoemelijk, ja zoo groot als dat der zonnestofjes. Meestal, echter, sprak men van den Duivel in 't enkelvoud. Hij had eene grootmoeder. Hij kon geen zout verdragen. Hij kon zich in salade veranderen, en zóó in jonge nonnen varen. En zulke raaskalling hoorde men niet in de tiende, niet in de elfde, in de duisterste Middeleeuwen; neen! in de zestiende en zeventiende, in de Eeuwen van erasmus, luther, zwinglius, galilei, de groot, baco, newton en leibnitz!
De derde Verhandeling bevat de Geschiedenis van het Heksenproces, van de invoering tot op den dood van wier, in 1588. Hier heeft de Schrijver, naar evenredigheid, de minste bescheiden kunnen erlangen; doch het blijkt althans, dat de doodvonnissen om tooverij hier later ingevoerd en minder in getal geweest zijn, dan elders. Vóór de Bulle van innocentius en den Heksenhamer moesten de toovenaars in Holland slechts te pronk staan, of werden gebannen; in Gelderland heerschte, onder karel van egmond, meer wreedheid. Amsterdam (waar de bigotterie vóór de omwenteling van 1578 op den troon zat) was in de 16de Eeuw het wreedst, en Brugge het zachtst, omtrent de toovenaars en tooveressen. De Waag te Oudewater, door welke men den brandstapel ontsnapte, zoodra dat gewigt overeenkwam met de evenredigheid van het ligchaam, redde vele ongelukkigen. - De geschriften van johannes wier van Grave deden veel nut hoewel het licht nog niet algemeen doordrong.
| |
| |
Vierde Verhandeling: Geschiedenis der Heksenprocessen in Europa, buiten de Nederlanden, na 1588. Dit gedeelte is, onzes inziens, het belangrijkste van het geheele werk. Ongeloofelijk is het, hoe vele slagtoffers aan den Moloch van het Bijgeloof gedurende de zeventiende Eeuw zijn opgeofferd. Wij behoeven niet eens van de stikdonkere zuidelijke landen te spreken. Te midden van het licht des Evangelies, in Protestantsche landen ontstoken, deed men de vlam der gemartelde zoogenoemde heksen en toovenaars ten hemel stijgen. In Zwitserland is zelss nog in 1682, in het Protestantsche gedeelte van Glaris, een meisje deswege onthoofd; haar aanklager was - een Predikant, die den naam van zwingli onteerde. Elders werd een man, om de vertooning van marionetten, (als duivelskunst) nog in 1660 gehangen. In 1670 had er eene algemeene vervolging van verdachte herders in Normandije plaats. In Engeland schreef Koning jacobus I een uitvoerig boek ter verdediging van de wreedaardigste heksenjagt; een boek, door den beroemden (of beruchten?) voetius bij ons verdedigd. In 1670 werden in Zweden tweeënzeventig vrouwen en vijftien kinderen geregtelijk vermoord, en aan zesenvijftig anderen zware lijfstraffen opgelegd. In Duitschland was het wel het ergst van allen. Protestanten en Roomschgezinden schenen daar in barbaarschheid te wedijveren. In eene heerlijkheid van zeshonderd zielen vermaakte zich het Heerschap derzelve, gebruik van zijn doodregt te maken, door in vijf jaren dertig menschen, dus vijf percent zijner kleine kudde, levend te doen verbranden. Van 1627 tot 1629 werden er in het
Bisdom Wurtzburg 157 personen in 19 branden geregtelijk vermoord. Dit Wurtzburg was in 't geheel omtrent de toovenaars, wat Spanje omtrent de ketters was, - een moordhol. In 1659 werden aldaar en in het naburige Bamberg vijftienhonderd menschen om gewaande tooverij onthoofd, geworgd of verbrand; men noemde dit den grooten heksenbrand. Nog in 1749 is eene ongelukkige non, maria renata, aldaar om die zelfde misdaad onthoofd. De geestelijke Heerschap- | |
| |
pijen in Duitschland, wier ondergang eene der grootste weldaden der Fransche Omwenteling is, onderscheidden zich boven allen door ijsselijkheden. Zoo werden er in 1656 in Paderborn meer dan 100, in 1679 97 personen (de laatsten wegens eene veepest) ter dood gedoemd. In het Protestantsche Stift Quedlinburg, het Vaderland van klopstock, is nog in 1750 eene vrouw, wegens de zinneloosste beschuldigingen van dien aard, geworgd en verbrand. Zekere veit pratzel, een vrolijke baas, die wel eens voor lieshebberij goochelde, werd in 1660 in Saksen, wegens het maken van muizen, geblakerd of langzaam verbrand, en zijne kleine kinderen liet men, als duivelsgebroed, in eene badkuip doodbloeden. Zijne regters schreven den Duivel dus ook scheppingskracht toe!
Te midden eener zoo dikke duisternis, van de pogingen, die een jacobus I van Grootbrittanje en een Jezuit del rio om strijd deden ter handhaving van het Rijk des Duivels, ontbrak het ook niet geheel aan bestrijders, waaronder vooral de menschlievende cornelis loos van Gouda, hoezeer anders een ijverig voorvechter der Roomsche Kerk (wiens werk echter verdonkerd is), de Brit reynald scott en de beminnenswaardige, deugdzame Jezuit spee uitmunten, tot dat het licht meer algemeen door onzen grooten balthazar bekker ontstoken werd. Doch hoe moet zich de Nederlander verblijden, als hij leest, dat, gelijk nu in de vijfde Verhandeling wordt aangetoond, in de Vereenigde Nederlanden de Heksenprocessen (onder welke het treurspel te Utrecht, in 1595, van vier slagtoffers, waaronder een meisje van 17 jaren, een der laatste was) reeds in den jare 1610 een einde genomen hebben; dus eene volle Eeuw vóór dat die in het overige Europa, door de welgeslaagde pogingen van thomasius, ophielden! Welk eene stoffe tot gelukwensching aan het gezond verstand onzer Natie, en van dankbaarheid aan God, die bij ons het Rijk des Lichts zoo vroeg over dat der Duisternis de zege deed behalen! 't Is waar, bekker kwam in lijden en werd afgezet; maar dit
| |
| |
was wegens eene theoretische stelling, die het toenmalige menschengeslacht vreemd in de ooren moest klinken, dat de Duivel op Aarde geheel geene magt meer bezat. Elders ware de man misschien verbrand geworden.
Eene hartige Narede des Schrijvers van dit uitmuntende werk, die zich hierdoor weder nieuwe aanspraak op de erkentelijkheid zijner landgenooten verworven heeft, belangrijke Aanteekeningen en Ophelderingen, en eindelijk, als Bijlagen, de Bulle van innocentius VIII en eenige vonnissen of conclusiën in de zaak van tooverij, alsmede nog de waterproef te Delden in ons Vaderland (in 1823), zetten daaraan nog grootere waarde bij. Mogen nimmer bijgeloof en kwalijk begrepene Orthodoxie het geloof aan de werkingen des Duivels, waaraan zoo vele onschuldige slagtoffers gebragt zijn, weder doen herleven! |
|