Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 525]
| |
In de behoefte aan een geschikt Pathologisch Handboek in de landtaal, dat, naar de tegenwoordige hoogte der Geneeskunde ingerigt, met de vereischte beknoptheid eene genoegzame volledigheid vereenigde, willende voorzien, viel de keuze des Vertalers op het werk van den Göttinger Hoogleeraar conradi; en waarlijk, wij moeten hem in deze keuze onzen volkomen bijval geven. Immers het Handboek van dezen Geleerde, behalve dat het nu reeds eene vierde uitgave beleven mogt, en daardoor een gunstig vooroordeel opwekt, is te meer voor onzen landaard geschikt, daar het evenzeer verwijderd is van oppervlakkigheid, als van die diepzinnige Natuurfilozofie, waarvoor onze Natie minder berekend schijnt; daar het overal blijken draagt van vooringenomenheid met het nog nimmer overtroffen Compendium van onzen grooten gaubius, en in denzelfden geest bewerkt, voor onze landgenooten meer dan eenig ander Handboek over dit vak geschikt is. In eene Voorrede ontwikkelt de Schrijver het plan en de strekking van zijn boek. Afkeerig van alle eenzijdigheid, zocht hij het goede van oude en nieuwere Auteurs te vereenigen, en vooral de gevaarlijke klip van hypothesen en willekeurige theoriën te vermijden. Met opzigt tot de rangschikking der onderwerpen volgt hij, op goede gronden, die van gaubius, waarbij de Aetiologie vóór de Symptomatologie behandeld wordt. De daarop volgende Inleiding bepaalt en ontvouwt het begrip van Pathologie, spreekt over derzelver verdeeling, nut en bronnen, zonder zich in eene eigenlijke litteratuur derzelve te verdiepen (hetgeen niet zonder reden ondoelmatig geacht wordt). In de eerste Afdeeling, welke van de ziekte in 't algemeen handelt, vindt men de algemeene Ziektekunde verklaard. De tweede bepaalt zich bij de eenvoudigste en algemeenste hoofdsoorten der ziekelijke veranderingen van de eigenschappen des menschelijken ligchaams. De derde betreft de leer der oorzaken, en de vierde, eindelijk, die der verschijnselen. | |
[pagina 526]
| |
Ziedaar, geachte Lezer! den ruwen omtrek van dit werk; laat ons nu de afzonderlijke deelen wat van naderbij beschouwen. Bij de bepaling en omschrijving van het begrip van ziekte, is de Schrijver kennelijk gaubius gevolgd. Intusschen komt ons de paraphrase van het woord affectio wat al te zwaarlijvig voor; en ware het misschien beter geweest, op het voetspoor van gaubius, dit woord later te omschrijven. Ook in het bepalen van naaste en verwijderde ziekte-oorzaken behoudt de Schrijver de Gaubiaansche denkbeelden, en dat wel, naar ons oordeel, met het hoogste regt. Eindelijk, in de algemeene leer der verschijnselen is blijkbaar de leer van gaubius te ontdekken. Hierop wordt in het 4de Hoofdstuk van de algemeene verscheidenheid en verdeeling der ziekten, naar derzelver zitplaats, eenvoudigheid of zamenstelling, verloop, aard en oorsprong, gesproken. Deze zijn de zoogenoemde differentiae accidentales bij gaubius, welke de Schrijver zegt niet allen van toevallige omstandigheden af te hangen, en gedeeltelijk zelfs zeer met het wezen der ziekten verbonden te zijn; hetgeen met betrekking tot sommigen gereedelijk kan worden toegegeven. Omtrent de leer van de ziektescheidingen betoont zich de geleerde Schrijver het gevoelen der Ouden toegedaan. Ter verklaring der zoogenoemde metastasis, of stofverplaatsing, neemt hij ook de stellingen der nieuweren, die namelijk eener vicariérende secretie of antagonistische werking der deelen, aan, en openbaart zich in den geheelen loop van dit geschrift als Eclecticus. Daarbij zijn de litterarische bronnen overal aangewezen. Hetzelfde eclecticismus ontdekt men in de tweede Afdeeling, welke over de eenvoudige ziekten, of liever ziekteelementen, handelt. Eenen aanvang makende met de ziekelijke verandering van het levensbeginsel, wordt het bruikbare van het Browniaansche leerstelsel opgenomen, maar het eenzijdige daarvan niet verzwegen. (In eene noot wordt met een woord van rasori's stelsel gewag | |
[pagina 527]
| |
gemaakt, waar de Vertaler, door een zonderling misverstand, het Grieksche dichotomie door verduistering heeft overgezet.) De vitia cohaesionis zijn almede duidelijk, naar aanleiding van gaubius, uiteengezet. Van daar overgaande tot de beschouwing van de gebreken der chemische eigenschappen van het menschelijk ligchaam, acht de Schrijver het niet onvoegelijk, oorspronkelijke veranderingen in de vochten aan te nemen. Bij de bijzondere ontaardingen der vochten had men misschien wel wat meerdere kritiek kunnen verlangen. Beter beviel ons het in de derde Afdeeling, betrekkelijk de voorbeschiktheid en de schadelijke invloeden of gelegenheidsoorzaken, voorkomende. Aangaande de vergiften merkt de Schrijver aan, dat het partijdig is, de uitwerking van alle vergiften van die op het bloed af te leiden, gelijk heden ten dage het algemeen gevoelen schijnt te zijn; een gevoelen, waaraan de groote verscheidenheid der vergiften zelve niet gunstig is. Wat de contagia, of smetstoffen, aanbelangt, derzelver werking op het organismus geschiedt, naar het oordeel des Schrijvers, niet bloot dynamisch, als prikkel, maar tevens chemisch door assimilatie. De vierde Afdeeling, de Symptomatologie behelzende, begint met den pols, wiens geregelde gesteldheid van de behoorlijke irritabiliteit van het hart en de slagaderen, van de behoorlijke hoeveelheid en gesteldheid van het bloed en van deszelfs vrijen omloop gezegd wordt afhankelijk te zijn. De pulsus celer van den pulsus frequens onderscheidende, zegt de Schrijver, dat men den eersten zelden aan het ziekbed, en wel alleenlijk bij den zeldzamen of niet zeer menigvuldigen pols, kan onderscheiden; waaromtrent ons de waarneming anders geleerd heeft, als hebbende meermalen, en niet zonder nut, in de onderkenning van den toestand des lijders, dit onderscheid waargenomen. Met veel naauwkeurigheid zijn de overige toevallen overwogen. Inzonderheid uitvoerig is dat gedeelte, wat de urin betreft, bearbeid; terwijl ook het semiotische in deze Afdeeling niet vergeten is. | |
[pagina 528]
| |
Wij bevelen derhalve dit Handboek aan het Nederduitsch geneeskundig publiek aan, wenschende dat hetzelve tot verspreiding van heldere pathologische begrippen moge medewerken, in eenen tijd, waarin de Ziektekunde over het algemeen zoo schaars en oppervlakkig beoefend wordt, en kunnen van dit onderwerp niet afstappen, zonder één woord met onze Lezers gewisseld te hebben. Bij velen geldt de Ziektekunde voor niet veel meer dan eene schoolsche wetenschap, welke voor de praktijk van geringe waarde is. Deze kleinschatting der Ziektekunde is in meer dan één opzigt voor de praktijk nadeelig geworden. Want vooreerst heeft zij de heerschende neiging tot empirisme in de hand gewerkt, en bij velen de praktijk in eene soort van receptenfabrijk doen ontaarden. Ten andere is daardoor de handelwijze der Geneesheeren meer en meer symptomatisch geworden, waarbij men op eene onoordeelkundige wijze schermutselt tegen verschijnselen, en den vijand ongestoord en ongemoeid laat, ja dikwijls in de hand werkt. Eindelijk is alzoo de eigenlijke ervaring in de Geneeskunst gedurig zeldzamer geworden en in een redeloos instinkt veranderd, waarbij de Arts in het duister op goed geluk af rondkrabbelt. Hoogst wenschelijk is het dus, dat in ons Vaderland eene wetenschap, welke met de redelijke, oordeelkundige kunstoefening in zulk eene naauwe betrekking staat, dat zij zonder dezelve geheel vervallen moet, gehandhaafd en op prijs gesteld moge worden, opdat onder ons de Geneeskunst niet tot bloot handwerk verlaagd, maar tot eene waarlijk wijsgeerige kunst worde verheven. Want de Ziektekunde geeft eerst die wijsgeerige strekking en aard aan de Geneeskunst, waardoor zij zich boven de artes serviles, illiberales verheft; en zonder deze is zij met de laatsten volkomen gelijk te stellen. Mogt aan die goede zaak ook dit vertaald Handboek bevorderlijk zijn, waartoe wij het een groot debiet toewenschen! |
|