lisch-Luthersche Gemeente te Leyden wordt haar dit tweetal Leerredenen door de Schrijvers aangeboden, als gedenkstuk van eenen haar zeer gewigtigen dag, onder toewensching van den zegen des Allerhoogsten over de pogingen harer Leeraars en Voorstanders ter opbouwing der Gemeente.’ Dit korte voorberigt wijst het oogmerk aan, uit welk deze Leerredenen moeten worden beschouwd. Het meerdere of mindere bij vergelijking in deze beide stukken aan te wijzen, is noch noodig, noch gepast. Dit tot narigt voor den belanghebbende. Deze stukken, door vrienden voor vrienden vereenigd uitgegeven, moeten als geheel ontvangen, en niet stukswijze, veel minder afgepast beoordeeld worden. Als Modellen dienen gelegenheidsredenen nooit.
Professor nieuwenhuis behandelt als tekst Hand. X:33. Gij hebt welgedaan, dat gij gekomen zijt. Nu zijn wij allen hier tegenwoordig voor God, om te hooren alwat u van God bevolen is. De Heer matthes bezigt de woorden, Hand. V:20.: Gaat heen, en vertoont u, en spreekt in den Tempel tot het volk al de woorden dezes levens.
Na de lezing dezer stukken, kan men niet anders, dan der Evangelisch-Luthersche Gemeente te Leyden van harte geluk wenschen met het bezit van twee zulke bekwame en vriendbroederlijke Leeraren, als ook dit geschrift hen vertoont. Lange geniete die Gemeente dat voorregt, en smaken de beide vrienden het genoegen van gezamenlijk arbeiders te zijn in dezelfde Gemeente; iets, dat te voren door hen zoo vurig verlangd, en nu zoo ongehoopt verkregen werd!