ken stinkende wonden, en het kan geen kwaad, dat zij, die liever dan: schik wat op, verkiezen te zeggen: reculez un peu, weten, dat zij eigenlijk iets zeggen, hetwelk de schaamte verbiedt in onze taal letterlijk over te zetten. Het is den schrijver dikwijls goed gelukt, gebruik te maken van de gelegenheid, welke zijn onderwerp hem geeft, om boertende de waarheid te zeggen, en het belagchelijke aan te toonen der handelwijze van hen, die onze zoo rijke moedertaal misvormen, door het overmatig invoeren van Fransche woorden in dezelve. Jammer slechts, dat de schrijver soms tot verdediging van zijne zaak, voor welke zoo veel gegronds kan gezegd worden, valsch vernuft bezigt. Bij voorbeeld, om te bewijzen, dat wij in onze taal het woord repeteren kunnen missen, ware het genoegzaam geweest herhalen aan te voeren. Maar wij hebben repeteren niet van de Franschen overgenomen, maar even zoo wel als dezen, en misschien nog vroeger dan dezen, van het Latijnsche repetere. De afleiding van het Fransche péter, faire un pét, moge grappig zijn, zij is geheel valsch, en wordt zelfs daardoor niet bewezen, dat er een woord bestaat van gelijken klank, maar van geheel andere beteekenis en oorsprong:
repéter, péter de nouveau, hetwelk niet van het Latijnsche repetere afkomt, maar een naam is, ontleend van het geluid der zaak (onomatopepoiemenon durven wij niet zeggen); want het Fransche pét beteekent zoo wel den slag van een kanonschot als - Mais brisons là dessus. Ja, dit woordje Fransch ontvalt ons daar, vriend Z., en gij moet het ons vergeven. Het is uwe schuld; wij wisten ons daar zoo spoedig niet af te maken van uw pét, en durfden hem niet, gelijk gij, in duidelijk Hollandsch noemen. - De laatste brief, aan de edele Hollandsche jufferschap, enz. levert het bewijs op, dat men in zuiver Nederduitsche woorden Fransch kan spreken. Immers wij vinden hier eene opeenhooping van Fransche vleijerijen, aan onze vaderlandsche vrouwen toegezwaaid. Misschien heeft de schrijver zelf gevoeld, dat er iets noodig was, om den indruk uit te wisschen, dien hij, onder anderen, door zijnen calembourg, op bladz. 46, bij zijne zedige lezeressen verwekt heeft. - Men leze dit werkje met een oordeel des onderscheids: er is veel in, dat onze goedkeuring wegdraagt; maar de bekwame schrijver zorge toch, dat, ingeval hij weder voor het publiek mogt optreden, zijne voortbrengselen meer bekookt onder deszelfs oog komen.