| |
Schoonheden uit de Zede-, Natuur- en Aardrijkskunde, vervat in de nagelatene Schriften, meest Verhandelingen, van den Heer Hendrik Paul Kretschmer, in leven Leeraar in de Wis-, Natuur- en Aardrijkskunde te Zutphen, Voorzitter van het aldaar gevestigd Departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, enz. Verzameld en in orde gebragt door Jan Provily, openbaar Onder- | |
| |
wijzer en Kostschoolhouder te Moerdijk. Te Breda, bij Broese en Comp. 1829. In gr. 8vo. XX, 276 bl. f 2-60.
Bij Rec. kwam wel eens de bedenking op, of en wanneer men rekenen mag, vrijheid te hebben, om geschriften van een' ander, welke niet voor de pers bestemd zijn, na diens dood uit te geven. Er kunnen redenen zijn, welke het schijnen te billijken. Of dit nu hier het geval zij, zoude nog in twijfel getrokken mogen worden. Hetgene wordt aangeboden, is meerendeels in het openbaar uitgesproken, en alzoo door den schrijver ten algemeenen nutte zijner medemenschen bestemd; maar niet alles, wat den hoorder op eene aangename of nuttige wijze bezig houdt, kan den lezer hetzelfde genoegen verschaffen. Wanneer de spreker in eenen kring van vrienden en bekenden optreedt, werken dikwerf verscheidene omstandigheden mede, om belangstelling te wekken, terwijl het gebrekkige minder wordt opgemerkt, of althans gereedelijk verschooning vindt. Welligt ware het beter geweest, dat de verzamelaar althans iets minder uit de nagelatene papieren van den Heer kretschmer ter perse had gegeven. Daar wordt dagelijks, in onderscheidene maatschappijen en gezelschappen, zoo veel verhandeld en gesproken, dat niet alles in druk verschijnen moet, wanneer het slechts middelmatig is, of weinig daar boven zich verheft. Het Zutphensch Departement, waarvan kretschmer, blijkens den langen titel des boeks, Voorzitter was, had eerst ook het voornemen, om van diens werk uit te geven; dan, de overweging, dus luidt het voorberigt, dat de Heer kretschmer zijne verhandelingen niet gemaakt heeft, om in druk uitgegeven te worden, en dat al zijne stukken, vooral de vroeger door hem geschrevene, met betrekking tot het spraakkunstige gedeelte, hier en daar veel te wenschen overig lieten, heeft het Departement van dit voornemen doen afzien. En dit werk nu, zegt de verzamelaar,
heb ik durven opvatten. Hij had, namelijk, van den behuwdbroeder des schrijvers het verlangen vernomen, om die stukken in druk te bezitten. Hij verzekert verder, niet blindelings aan het werk gegaan te zijn, maar dat hij door herhaald lezen of overschrijven der verhandelingen in den geest van des Heeren kretschmer's wijze van denken en schrijven is trachten (heeft getracht) in te dringen, en eerst daarna met het in orde brengen derzelve langzaam is voortgegaan. Ik beken echter, voegt hij er nog bij, som- | |
| |
wijlen konde ik niet dan bezwaarlijk den schrijver volgen, en zijne kernachtige uitdrukkingen zoo verstaan, als zij verstaan moeten worden. Wij ontvangen dus de stukken niet zoodanig, als die uit de pen des schrijvers zijn gevloeid. Ten gevolge van haast bij het opstellen was wel eens de zinscheiding geheel en al verwaarloosd. Doch de verzamelaar heeft zich wel veel denken en vergelijken willen getroosten, om geene geheel nieuwe volzinnen te maken, hetwelk hij voorgenomen had te vermijden. Alwaarom hij dan ook de toegevendheid van beoordeelaren inroept, dat hij deze opstellen niet beter konde doen voor den dag komen.
Zoodanig voorberigt schijnt het werk niet zeer aan te bevelen; nogtans is hetzelve van dien aard, dat het aan menig lezer wel genoegen, en eenig nut ook, kan verschaffen. Op de voorrede des verzamelaars volgt een Levensberigt van kretschmer, en eene Rouwklagt over zijnen vroegen dood; voorts van den schrijver zelven, I en II. Overdenkingen in eenzame uren van lijden. Onder dit opschrift worden dertien kleine stukjes, als zoo vele overdenkingen in even zoo vele uren, gegeven. Dezelve behelzen menige goede gedachte; maar het geheel wilde toch aan Rec. niet regt bevallen. Bezwaarlijk kan men oordeelen over de aandoeningen van een' ander, die in lijden is - het gevoel ondergaat velerlei wijzigingen, en openbaart zich met veel verscheiden heid; in overdenkingen, die men uitgeeft, ten nutte van natuurgenooten, zou Rec. meer kalmte, gelatenheid en zachten ootmoed verlangen. Te veel schijnt hier de hartstogt te spreken - de stijl is wel eens te gekunsteld, te bloemrijk, te veel opgesierd met gezochte beelden. Beter zou verhevene eenvoudigheid passen, die het harte treft en roert. De schrijver had gelukkiger in de keuze der woorden kunnen zijn. Uit verscheidene, onder het lezen aangestipte, plaatsen worde slechts eene enkele hier medegedeeld: ‘Dat het woord Graf den verstokten booswicht doe sidderen, - mij is hij, (wie?) een melodieuze toon, die met eene harmonische stemming mijne te hoog gespannene zenuwen aandoet! Wat zoude ik zijn, wanneer ik, zonder door u gelouterd (?), de zalen der eeuwigheid betrad? Aan dit bouwvallige ligchaam gebonden, zoude ik langs den grond kruipen; mijne aardsche oogen zouden niets zien, door te veel te zien; de toonen der Hemelkoren zouden als duizendvoudige donders mij in de ooren brullen.’ Doch welligt zou de Heer
| |
| |
kretschmer zelf nooit tot de uitgave dezer overdenkingen besloten, of althans, bij nadere inzage, deze en gene min gepaste uitdrukking veranderd hebben. Op bl. 27 wordt gezegd, maar niet bewezen, dat de rede ons de onsterfelijkheid leert, al had de Heiland ons niet ingelicht in de geheimen der eeuwigheid. Het zoo dikwerf gebruikte beeld van de rups heeft, wèl beschouwd, weinig te beteekenen: na de gedaanteverwisseling leeft dezelve, als vlinder, niet lang. Tot de uitdrukkingen, welke ligt misduid en voor zekere menschen dus gevaarlijk zouden kunnen worden, behoort bl. 38: ‘Slechts den (de) wil, om goed te doen, en mijne zonden zijn mij vergeven! Jezus roept mij. In de ure des doods leg ik mijne zonden aan zijne voeten neder, en - zij zijn niet meer.’ Zoo ook bl. 65: ‘Was de moordenaar aan het kruis dan een heilige? En al waren mijne overtredingen nog zoo menigvuldig, zoude het lijden der Godheid zelve (???) deze schuld, hoe zwaar dan ook, niet kunnen voldoen? Ja, ook ik kom tot U, o Jezus! ofschoon beladen met den last der zonde! Aan uwe voeten leg ik dezelve (den last) neder, en sluit gerust mijne oogen, om in de eeuwigheid te ontwaken!’ De man, die dit schreef, was eens twijfelaar en ongeloovige: hoe na grenzen zekere uitersten aan elkander!
Nu volgen verhandelingen of voorlezingen, waarop minder is aan te merken. De meesten althans zullen met genoegen gelezen worden, al is het ook, dat men hier niet vindt, dan hetgene reeds meermalen werd gezegd. Het opschrift der eerste, onder III, is: De mensch is bestemd, om op alle plaatsen van den aardbol te kunnen leven. - In IV wordt betoogd, dat de mensch de wederwaardigheden dezes levens met geduld moet weten te verdragen. Den ingewijden in de school (?) der tegenspoeden, en allen, die door het gewigt der wederwaardigheden nedergedrukt worden, roept de spreker toe, om bij eenen helderen avond hunne woning te verlaten en den hemel aan te staren, dewijl dáár, aan de gewelven des uitspansels, de Voorzienigheid, met schitterende glansen, eenen zachten, eenen zekeren, eenen goddelijken troost voor hen schreef. En waarin bestaat dan deze troost? ‘Ziet, hoe dáár werelden, duizend en duizenden, maar grooter, dan de onze, even als deze, om de gemeenschappelijke bron des lichts draaijen! In verbazend groote kringen wentelen zij daarhenen, die ontzettende gevaarten, en keeren op vast bepaalde tijden
| |
| |
terug. - Menschen, bewoners dezer aarde! zoudt gij klagen, zoudt gij morren? Voor den Sirius is onze zon nog eene lichtende stip aan den hemel; maar nog verder naar de Capella is zij reeds onzigtbaar, terwijl de bewoner van Uranus welligt het bestaan onzer aarde reeds als onmogelijk stelt..... Klein, verbazend klein, worden bij deze denkbeelden al onze handelingen, al onze lotgevallen, al onze wederwaardigheden; ja, zelfs de waarde van ons aanzijn verliest zich in het grenzenloos geheel. En wij zijn ontevreden, wanneer toevallen, welke iederen oogenblik kunnen verkeeren (?), onze rust, eene voor ons zelven nadeelige rust, storen? - Alle wederwaardigheden dezer aarde zijn niets!.....’ Welligt zullen deze troostgronden, van de sterrekunde ontleend, niet even krachtig voor elken lijder bevonden worden. Na den zoo hoog gestemden aanhef zoude men hier wat meer verwacht hebben. - Over den snellen voortgang van kunsten en wetenschappen worden, V, eenige niet onbelangrijke aanmerkingen medegedeeld. Of wel alle hoorders of lezers zullen vatten, wat de spreker, bl. 120, door den toestand der Elizeërs verstaan wil hebben, zou men in twijfel mogen trekken. - Openlijke Vergadering van den 6den Januarij 1819 is het opschrift van VI, waarin de volgende stukken voorkomen: 1. Aanspraak bij het openen der Vergadering. 2. Verhandeling over de vraag: waarin bestaan de zwarigheden, die een eerstbeginnende beoefenaar der wiskunde ontmoet, en welke zijn de hulpmiddelen om dezelve uit den weg te ruimen? 3. Aanspraak aan den Heer stork, Med. Doctor te Zutphen, bij het uitreiken van eerpenningen aan zijn Wel Ed. 4. Aanspraak bij het sluiten der Vergadering. Hoe goed alles is, wat onder 1, 3 en 4 gezegd wordt, voor den lezer, die met de omstandigheden niet bekend is, heeft het minder waarde. - De Voorlezing over de eenheid van het nieuwe stelsel van Maten en
Gewigten, VII, behelst eene korte opgave der geschiedenis van het zoeken eener vaste en onveranderlijke grondmaat. - De Eclipsen, uit een sterre-, natuur- en zedekundig oogpunt beschouwd, maken den inhoud van VIII uit. Een luimig opstel, dat zeker bij de mondelijke voordragt wel voldaan zal hebben, en ook nu nog den lezer op eene niet onaangename wijze kan bezig houden, ofschoon het blijken van overhaasting draagt, en welligt meer uitgewerkt zou zijn, had de maker meer tijd daaraan kunnen besteden, of hetzelve door den druk gemeen
| |
| |
willen maken. - IX. Korte Redevoeringen, ter gelegenheid van twee verschillende prijsuitdeelingen aan de leerlingen der Teekenschool van het Departement Tot Nut van 't Algemeen, de laatste gehouden den 5 Maart 1822. Zoodanige aanspraken mogen waarde voor het oogenblik hebben, men moest dezelve niet laten drukken. - X. Verhandeling over de noodzakelijkheid der tegenspoeden in dit leven. Een dikwerf behandeld, maar nog altijd belangrijk onderwerp, dat van onderscheidene kanten beschouwd kan worden. Dat de steller, door twintig jaren vol lijden, een regt verkregen heeft, om van de werking der smarten te spreken, zal wel niemand in twijfel willen trekken. De inhoud komt hierop neder, dat smart, daar het genoegen niet in staat is om zoodanigen prikkel daar te stellen, den mensch tot werkzaamheid moet opwekken en bij voortduring aansporen; terwijl tegenspoeden de kenteekenen (?) zijn, die het onheil op zijnen weg gesteld heeft, en aangemerkt mogen worden als de bakenen (baken) die hem tot den terugkeer aanmanen, wanneer hij in gevaar is om af te wijken. Van zoodanigen lijder had men iets meer en iets beters over het nut des tegenspoeds mogen verwachten. - XI. Beschouwing van den Sterrenhemel. Een welgesteld stuk, dat men met genoegen leest. Bij herhaling staat hier paralactische hoek; het kunstwoord is parallaxis. - XII. Korte Redevoering op den laatsten avond eens jaars. Ja. wel kort is deze gelegenheidsrede. Als men de ingevlochtene versjes afzondert, beslaat dezelve naauwelijks vijf bladzijden, en kan dus niet veel behelzen, dat bijzonder merkwaardig is, of niet meermalen bij dergelijke wisseling werd
aangemerkt.
Uit het Levensberigt blijkt, dat de Heer kretschmer een werkzaam en verdienstelijk man was. De verzamelaar, die uit de nagelatene papieren nog meer wil in het licht geven, zij voorzigtiger in de keuze, en late niet drukken, wat voor het algemeen van weinig belang is, of de beschavende hand nog noodig had, en zeker door den maker zelven zoo niet aangeboden zou zijn. Weinige stukken uit den grooten voorraad hadden dan welligt aan het loffelijk oogmerk voldaan. Taalfouten, welke zijn ingeslopen, zullen, ook zonder opzettelijke aanwijzing, door den onderwijzer der jeugd zelven, die de uitgave bezorgde, wel opgemerkt worden. Hier en daar zou op de keuze der woorden nog al iets aan te merken zijn, b v. bl. 150. enge werkingscirkel - waarom niet liever het gewone werkkring? Op de volgende bladzijde
| |
| |
vindt men deze min gepaste uitdrukking: ‘De duisternis in de toekomst was voor den mensch altijd terugschrikkende; een blik op dezelve vormt den geest tot ongespannenheid.’ Waartoe ook op den titel: Voorzitter van het aldaar gevestigd Departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, enz.? Was misschien kretschmer ook Lid der Maatschappij van Weldadigheid, en van die tot zedelijke verbetering der Gevangenen, van Bijbel- of Zendelinggenootschap? Maar, Heer provily! met zoodanig iets pronkt men immers niet op het uithangbord. |
|