| |
Bijdragen tot de geschiedenis der vorming van den kunstigen Oogappel in het algemeen, en tot die voor Nederland in het bijzonder, inzonderheid om deze kunstbewerking volgens geheel nieuwe methoden, en daartoe uitgedachte zeer eenvoudige instrumenten, te verrigten, gestaafd door praktische gevallen. Door A.G. van Onsenoort, Med. et Chirurg. Doctor, Eerste Officier van Gezondheid bij de Armée, enz. enz. te Utrecht. Met Platen. Te Utrecht, bij N. van der Monde. 1829. In gr. 8vo. XVI en 108 Bl. f 2-40.
Dr. van onsenoort, als Schrijver, zoo door zijne Verhandeling over de graauwe Staar, als door 's mans Operative en Geneeskundige Heelkunde, bij het geneeskundig Publiek gunstig bekend, levert in deze Verhandeling, behalve eenige bijdragen tot de vroegere geschiedenis van de vorming der kunstpupil in ons Vaderland, in welke hij onder anderen overtuigend heeft bewezen de voor den Nederlandschen roem voorzeker hoogst belangrijke daadzaak, dat de groote camper, blijkens zijne lessen over de ziekten der oogen, alreeds volgens zijnen tijd met dit onderwerp grondig is bekend geweest, eene beschrijving der door hem voorgestelde wijze, om deze kunstbewerking volgens geheel nieuwe methoden en daartoe uitgedachte instrumenten te verrigten, door den Schrijver, ten minste wat de eerste voorgestelde nieuwe
| |
| |
methode belangt, met een genoegzaam getal van praktische gevallen gestaafd; zoodat dezelve, uit hoofde van de daarin bevatte zeer belangrijke daadzaken, aan het geneeskundig Publiek niet dan hoogst welkom zijn kan.
De Schrijver zegt in de Voorrede, dat het aan sommige mannen was voorbehouden, om dezen tak der Heelkunst, tot op dit tijdstip als een' afzonderlijken beschouwd en uitgeoefend, tot het geheel terug te brengen; eene wijze van voorstelling, welke, onzes inziens, de vereischte duidelijkheid mist. Immers, indien de Heer van onsenoort hiermede bedoelt, dat men bij mogelijkheid geen bekwaam Oogarts zijn kan, zonder alvorens met de daartoe vereischte algemeene genees- en heelkundige kennis te zijn toegerust, en dezelve grondig bestudeerd te hebben, dan beamen wij ten volle dit zijn gezegde; doch nemen de vrijheid in dat geval tevens op te merken, dat daaromtrent sedert eene reeks van jaren onder de Geneeskundigen geen de minste twijfel meer bestaan heeft, Wil de Schrijver daarentegen hiermede beweren, dat het tegen het belang der wetenschap strijdt, dat sommige Geneesen Heelkundigen zich afzonderlijk op dit gedeelte der Geneeskunst toeleggen, en hetzelve ex professo uitoefenen, dan moeten wij hem ronduit betuigen, daaromtrent van zijn gevoelen te verschillen, vooral wat het operative gedeelte der Oogheelkunst betreft; dewijl de ondervinding ons overtuigend geleerd heeft, dat vele zeer bekwame Genees- en Heelkundigen, zelfs die in het verrigten van andere operatiën eene ongemeene bekwaamheid aan den dag leggen, juist daarom nog geenszins gelukkig slagen in het doen van oogoperatiën; maar dat, om dezelve gelukkig te verrigten, er daarenboven een bijzondere aanleg, inzonderheid een zeer scherp gezigt en eene vaste hand, vereischt wordt, en dat deze natuurlijke aanleg door eene bestendige oefening voor een' zeer grooten trap van volmaking vatbaar is. Vandaar de in het algemeen gelukkige uitkomst der oogoperatiën van de wenzel, hunter, scarpa, beer, mensert, ansiaux en een aantal andere Oculisten; vandaar, dat de beroemdste Oogoperateurs juist hierom nog niet altijd de beste Oogartsen zijn, en zelfs
sommigen hunner de geneeskundige behandeling der oogziekten op eene vrij empirische wijze uitoefenen, en, omgekeerd, dat een niet zeer geschikt Oogoperateur echter in vele gevallen een zeer bekwaam en voortreffelijk Oogarts zijn kan; en dat men hieromtrent inzonder- | |
| |
heid de zoo bekende Latijnsche spreuk, fabricando fabri fimus, of de kunst wordt door oefening verkregen, ten volle bewaarheid vindt. Zonderling is het intusschen, en niet zeer strookende met 's mans voorafgegane redekaveling, dat Dr. van onsenoort, die in de Voorrede zoo zeer ijvert, om dezen vaak afzonderlijk beoefenden tak der Heelkunst tot het geheel terug te brengen, op bladz. 39 dezer Verhandeling, in eene noot, den wensch uit, dat er in ons Vaderland een tijdschrift, uitsluitend aan de Chirurgie en Oogheelkunst gewijd, in het licht mogt verschijnen; want, behalve dat wij het meerder nut van zulk een afzonderlijk tijdschrift niet inzien, zoo is het uit den aard der zaak vrij klaar, dat in allen gevalle het aanwezen van zoodanig een tijdschrift in ons Vaderland van geen' langen duur zoude wezen, en het allen a priori moeijelijk te bepalen zou zijn, welke der twee hoofdoorzaken, gebrek namelijk aan belangrijke daadzaken, of wel aan genoegzaam debiet, tot deszelfs spoedig verval wel het meest zoude bijdragen.
De Heer van onsenoort stelt voorts in deze Verhandeling drie nieuwe methoden van Iridectomie voor. 1o. De verplaatsing van de pupil door het harde oogvlies en de achterste oogkamer, met inklemming van een gedeelte des oogappelrands van het regenboogsvlies in de gemaakte wond, door middel van eenvoudige werktuigen. 2o. De insnijding of enkele verdeeling van den regenboog in eenig gedeelte van deszelfs uitgestrektheid, met inklemming van den buitenrand der verdeeling in de gemaakte wond, door middel van een lancetvormig mesje; welke wijze door den Schrijver met den naam van Iridectomencleisis bestempeld wordt. 3o. De uitneming van een gedeelte van het regenboogsvlies door den harden oogrok en de achterste oogkamer, of wel door de voorste, door middel van een eenvoudig instrument, hetwelk zeer veel overeenkomst heeft met eene breede lansvormige staarnaald, waarvan de tweesnijdende, aan derzelver binnenvlakte getande bladen een tangetje vormen, en door derzelver bijzondere wijze van vereeniging achterwaarts genoegzame veerkracht bezitten, om dezelve van elkander te doen verwijderen of naderen, wanneer de schuiver, die aan deszelfs punten, aan de eenigzins opwaarts en van achteren naar voren schuins afloopende kanten, snijdende is, wordt teruggehaald of voortgestuwd, en welke verwijding van het tangetje niet meer dan twee lijnen moet plaats kebben, hetwelk beantwoordt aan de breedte
| |
| |
der bladen, zijnde het heft van hetzelve in lengte en breedte gelijk aan dat van eene staarnaald, terwijl het mechanismus van den schuiver zich bevindt aan het vooreinde in een zilveren kokertje, en door een daaromgaand ringetje in beweging gesteld wordt; van welk instrument Plaat 2, Fig. 7, een gesloten en van voren te zien afbeeldsel geeft, terwijl Fig. 8 op dezelfde plaat hetzelve geopend en van terzijde leert kennen; kunnende voorts dit instrument zoo door de achterste als door de voorste oogkamer aangewend worden. Wijders heeft de verdienstelijke Schrijver de nuttigheid en deugdelijkheid zijner eerste methode door negen bijgevoegde waarnemingen proefondervindelijk gestaafd; doch het blijkt uit deze Verhandeling niet duidelijk, of Dr. van onsenoort zijne twee andere methoden insgelijks reeds op levenden beproefd heeft.
Ziedaar, geachte Lezer! den inhoud dezer voor de Oogheelkunst hoogstbelangrijke bijdrage zoo beknopt mogelijk medegedeeld, in welke inzonderheid Dr. van onsenoort met daadzaken overtuigend bewezen heeft, dat men de verplaatsing van den oogappel door den harden oogrok, met inklemming in denzelven, naar alle rigtingen kan in het werk stellen, en dat zijne zamengestelde methode, om namelijk eene kunstpupil te vormen, door de insnijding met de inklemming te verbinden, in sommige gevallen, waarin de Iridectomie niet kan worden aangewend, nog soms met een gewenscht gevolg, en met eene, zoo al niet geheele, ten minste gedeeltelijke herstelling van het gezigtvermogen, kan in het werk gesteld worden; ja, wij aarzelen niet, het geneeskundig Publiek te verzekeren, dat deze methode, onzes oordeels, verre boven de Iridodialysis te verkiezen is, en men, dezelve aanwendende, ongelijk veel minder gevaar loopt van iritis en dergelijke toevallen te veroorzaken, dan indien men de Iridodialysis in het werk stelt. Of intusschen deze methode, in gewone gevallen, in het algemeen, boven de Iridectomie, vooral volgens de methode van onzen ervaren landgenoot Dr. mensert in het werk gesteld, verkiesbaar zij, is eene vraag, welke Rec. niet gaarne bevestigend zou willen beantwoorden. Indachtig aan de gulden spreuk: amicus Socrates, amicus Plato, sed magis amica veritas, komt het hem, met de striktste onpartijdigheid en ongekreukte waarheidsliefde zullende beslissen tusschen de betrekkelijke waarde dezer twee uitvindingen, welke de eene en de andere op den
| |
| |
vaderlandschen bodem zijn voortgesproten, dus beide als Nederlandsch eigendom moeten beschouwd worden, onder verbetering voor, dat beide deze vermaarde Heelkundigen, de een de Iridectochalysis, en de ander de Iridectomie, uit een te ongunstig gezigtpunt beschouwen. Reeds te voren, Letteroeff. Jan. 1829, No. I, bladz. 17, heeft hij aangetoond, dat de door Dr. mensert aangehaalde ongunstige beoordeeling van den beroemden Franschen Heelkundige dupuytren, nopens de kunstbewerking, om tusschen de lippen der wonden van het horenvlies een gedeelte van den iris te bepalen, op de methode van onzen in het vak der Heelkunst zoo verdienstelijken landgenoot van onsenoort, de verplaatsing namelijk der pupil met inklemming in den harden oogrok, geen steek houden kan en door de ervaring wederlegd wordt; zijnde hij thans in dit zijn gevoelen meer en meer versterkt, daar Dr. van onsenoort in de voor ons liggende Verhandeling door niet minder dan negen waarnemingen proesondervindelijk bewezen heeft, dat men de Iridectochalysis in alle mogelijke rigtingen met een gewenscht gevolg kan in het werk stellen, en dat deze kunstbewerking, volgens zijne methode met de vereischte omzigtigheid en dexteriteit aangewend, noch meer vrees voor ernstige ontstekingstoevallen oplevert, dan de eenvoudige Iridodialysis, noch door de uitzakking van het regenboogsvlies tot eene hinderlijke, soms moeijelijk te genezen ziekte aanleiding geeft; zoodat Rec. door deze Verhandeling en bijgevoegde waarnemingen thans ten volle overtuigd is, dat in alle zoodanige gevallen, waarin de Iridectomie, volgens de verbeterde methode van Dr. mensert, niet wel aan te raden is, niet de Iridodialysis, maar de kunstmatige verplaatsing der pupil, met de inklemming in het harde oogvlies van een
gedeelte des oogappelrands van den regenboog, te verkiezen is; doch dat men, in gewone gevallen, aan de Iridectomie, volgens de manier van Dr. mensert beoefend, boven de Coreparelkysis van Dr. van onsenoort de voorkeur te geven hebbe, omdat dezelve veel minder aan toevalligheden onderworpen is, aan veel minder gevaar voor ernstige ontstekingachtige toevallen is blootgesteld, en men door dezelve veel gepaster het doel, waartoe deze kunstbewerking is uitgedacht, bereiken kan, dewijl men door de uitsnijding van een rond stukje uit het regenboogsvlies den oogappel op eene bepaalde plaats herstelt, en aan denzelven eene meer met de natuur overeenkomende gedaante verschaft, en eindelijk
| |
| |
omdat de tegen dezelve te berde gebragte bedenkingen of in 't geheel geen steek houden, of voor 't minst zeer overdreven zijn. Het is zoo, Dr. van onsenoort zegt, op bladz. 26 dezer Verhandeling, dat men in allen gevalle door de ondervinding weet, dat de vorm van den oogappel, welke zich volgens zijne manier van kunstbewerking vooraf niet wel bepalen laat, weinig of niet op het zien afdoet, en dat zulks onder anderen door wardrop bewezen is. Wij hebben dus dien Schrijver er op nagezien, en wel in zijn beroemd werk, Essays on the morbid Anatomy of the human Eye, Vol. II, London, 1818. Chapt. XXI, handelende over de veranderingen in den vorm des oogappels, bladz. 37 tot 42, een aantal voorbeelden aangehaald gevonden, waarin de pupil, door toevallige omstandigheden, een' langwerpigen irregulieren vorm had aangenomen, maar vruchteloos naar eenig argument ter staving van het door den Heer van onsenoort gezegde gezocht; weshalve de Schrijver hier blijkbaar twee zeer verschillende denkbeelden verwart; die, namelijk, dat de natuurlijke ronde vorm van de pupil soms veranderd kan worden, of wel door malconformatie of eene ziekelijke aandoening veranderd wordt aangetroffen, zonder dat zulks echter daarom het zien belet; en die, dat de vorm van de pupil niets tot het zien zou afdoen: het eerste denkbeeld is volkomen overeenkomstig met de hieromtrent gedane waarnemingen, gelijk zulks door wardrop en anderen bewezen is; doch het laatste behoort uitsluitend aan Dr. van onsenoort, en daarmede kunnen wij ons zoo gaaf niet vereenigen, maar stellen integendeel vast, dat het voor de deugdelijkheid van het zien wel het meest doeltreffende zal zijn, om zoo veel mogelijk de natuur na te volgen, en in alle gevallen, waarin het doenlijk is, een' ronden oogappel te maken.
De tweede tegenwerping, door Dr. van onsenoort tegen de vorming eens kunstigen oogappels door de verdeeling der cornea aangevoerd, zijn de jammerlijke gevolgen van deze operatie, volgens scarpa, uit hoofde der aanmerkelijke uitgestrektheid, welke men aan de insnijding van het doorschijnend horenvlies hier geven moet, in verhouding tot deszelfs omtrek. Edoch vooreerst verliest deze tegenwerping bij de nadere inzage van het werk zelve al zijne kracht, daar het alsdan overtuigend blijkt, dat de beroemde scarpa hier alleen bedoelt het zeer gering getal van die gevallen der toe- | |
| |
sluiting van den oogappel, welke hij als een gevolg van de operatie van den cataract door extractie of depressie gezien en behandeld heeft, en waarin hij betuigt, nooit te hebben kunnen besluiten om de cornea te openen, ten einde met de schaar eene perpendiculaire snede in den iris te vormen, wel bekend met de zware en menigvuldige toevallen, die het openen van het horenvlies in reeds aangedane oogen vergezellen, namelijk eene sterke inwendige oogontsteking, kramp, en eene ziekelijke vermeerderde gevoeligheid van het gezigt (Traite pratique des maladies des yeux, Tom. II. p. 139, sec. edit. Paris, 1807); zoodat het gevoelen van dien beroemden Heelkundige te dezen opzigte geenszins op praktische, maar op louter theoretische gronden rust. Ten andere is het hier door den Schrijver te berde gebragte argument van zoodanigen aard, dat hetzelve, te veel bewijzende, volstrekt niets bewijst. Immers is hier geenszins de quaestie omtrent de jammerlijke gevolgen, welke de te groote doorsnijding van het doorschijnend horenvlies naar zich sleept; deze beamen wij ten volle; maar de cardo rei is hier, of in de Iridectomie, volgens de methode van Dr. mensert in het
werk gesteld, de insnijding van het doorschijnend horenvlies in verhouding tot deszelfs omtrek te uitgestrekt is, en of er in deze gevallen gegronde vrees voor dergelijke jammerlijke gevolgen bestaat; dit laatste nu ontkennen wij stellig, gelijk hetzelve door de ondervinding volkomen wordt gelogenstraft, welke ons proefondervindelijk leeraart, dat de Iridectomie geene zoodanige gevolgen te wege brengt, en zelfs dat bij vele patiënten, door Dr. mensert per extractie geopereerd, het na verloop van tijd vaak uiterst moeijelijk, ja soms onmogelijk is, de gecicatriseerde plaats in het doorschijnend horenvlies te kunnen aanwijzen.
De derde, door den Heer van onsenoort, tegen de Iridectomie geopperde bedenking, dat men tot hiertoe maar zeldzaam heeft mogen slagen, om in ééns, of met ééne snede, een geheel rond stuk uit dit vlies weg te nemen, is insgelijks van dien aard, dat zij, wel verre van de waarde der door mensert uitgedachte methode eenigermate te verminderen, integendeel ten sterkste voor dezelve pleit; dewijl hierin juist de eigenlijke waarde der uitvinding van Dr. mensert gelegen is, dat hij proefondervindelijk gestaafd heeft, dat deze kunstbewerking, naar zijne methode in 't werk gesteld, met een volkomen gevolg is bekroond geworden, en
| |
| |
dat de doorsnijding van het doorschijnend horenvlies, naar zijne manier met de vereischte voorzigtigheid en behendigheid verrigt, doorgaans geen van de door scarpa zoo zeer gevreesde onheilen naar zich sleept, maar gewoonlijk zeer goed geneest.
Eindelijk, ofschoon wij van harte wenschen, dat de deugdelijkheid van het door Dr. van onsenoort uitgevonden instrument door nadere welgeslaagde waarnemingen in corpore vivo ten volle moge bevestigd worden, zoo levert, onzes oordeels, noch de beschrijving van hetzelve, noch de beschouwing van deszelfs afbeelding genoegzamen grond op, om dit instrument van Dr. van onsenoort, hetwelk uit een' snijdenden schuiver, of uit een lancetvormig hol en bol mesje, benevens een tangetje, waarvan het bovenste blad korter dan het onderste is, bestaat, en welk mesje en tangetje bewegelijk zijn, en aldus door een zeer geoefend kunstgenoot moeten aangewend worden, te kunnen vergelijken met, veel min den voorrang toe te kennen boven de veel eenvoudiger en veel zekerder dubbele schaar van Dr. mensert. Zelfs wil Rec. niet ontveinzen, dat het hem eenigzins moeijelijk valt te begrijpen, hoe er met het voorgestelde instrument een regelmatig stukje uit den iris zou kunnen worden uitgesneden; zoodat, zoo lang de Schrijver niet alleen door nadere proefnemingen de bruikbaarheid en deugdelijkheid van dit zijn instrument zal gestaafd hebben, maar ook ons daarenboven medegedeeld heeft, hoe vele proeven er door hem genomen zijn, om zulk eene uitkomst te verkrijgen, wij voor ons niet aarzelen, om in het algemeen, of in gewone gevallen, aan de Iridectomie, volgens de manier van Dr. mensert, de voorkeur toe te kennen.
Verre zij het intusschen van ons, door de in het midden gebragte bedenkingen, de waarde dezer Verhandeling, of de geneeskundige verdiensten van onzen, in zijn vak te regt beroemden, kunstgenoot, Dr. van onsenoort, slechts eenigermate te willen verkleinen. Integendeel is ons deze op den vaderlandschen bodem geteelde hoogstgewigtige bijdrage ter volmaking der Oogheelkunst uiterst welkom, en dezelve sluit zich als 't ware aan de Verhandeling van Dr. mensert aan, ja helpt daar, waar deze methode niet meer hulp verschaffen kan. Immers, ofschoon wij in het algemeen de eene methode verre boven de andere verkiezen, zoo kunnen wij echter niet nalaten aan te merken, dat alle de uitgevon- | |
| |
dene methoden meer of min beproefd en beoefend zijn, en dat allen, de eene meer, de andere min, gunstige uitkomsten hebben opgeleverd; en geen wonder, variis modis bene fit. Dit is vooral waar met betrekking tot de oogziekten. Men herinnere zich slechts, dat ter zelfder tijd, dat de beroemde scarpa de uitneming van den cataract voor de nederdrukking verwisselde, de niet minder verdienstelijke Oostenrijksche Oogarts beer de eerste boven de laatste verkoos, en dat zij dus beiden ter goeder trouwe een' tegengestelden weg insloegen; en men zal met ons moeten instemmen, quod medicorum dissensus medicinae est perfectio, en het met den Schrijver volkomen eens zijn, dat geene methode bij uitsluiting, met verdringing der andere bestaande, alleen behoort te worden aangewend, en dat men het toppunt der kunst te zeer genaderd is, dan dat men de voorkeur van eene eenige methode voor alle voorkomende of bestaande gevallen zou kunnen dulden, maar dat deze laatste de wijzigingen der eerste, welke de omstandigheden vorderen, moeten bepalen.
Rec. eindigt deze recensie met den verdienstelijken Schrijver, in naam van het geneeskundig Publiek, zijnen hartelijken dank te betuigen voor deze voortreffelijke bijdrage ter volmaking der Oogheelkunst. Hij verzekert Dr. van onsenoort, deszelfs aangekondigd werk over de Oogziekten met de vurigste belangstelling te gemoet te zien, en neemt voorts deze gelegenheid waar, om hem, inzonderheid in het belang der kweekelingen in de Heelkunst, dringend te verzoeken, beide zijne Operative en Geneeskundige Heelkunst, van welke twee werken het vervolg reeds sedert lang door het geneeskundig Publiek met het uiterst verlangen is te gemoet gezien, zoo spoedig doenlijk verder af te werken, en op die wijze zijne zoo wèl begonnen taak ten algemeenen nutte te voltooijen. |
|