Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKorte Schets van den voortgang der Boekdrukkunst in Nederland, in de XVde, en hare verdere volmaking in de XVIde en XVIIde Eeuw; door W.H.J. Baron van Westreenen van Tiellandt. 's Gravenhage en Amsterdam, bij de Gebr. van Cleef. 1829. In gr. 8vo. 37 Bl. f :-60.De verhandeling, die hier het letterminnend publiek wordt aangeboden, werd ten jare 1824, in de Haagsche afdeeling der Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen, voorgelezen, en op aanzoek van sommige letterminnaars in druk uitgegeven. De inhoud van het stuk beantwoordt aan den titel. In eene korte schets, waartoe zich de Heer Baron van westree nen bepaalde, en die grootendeels uit het Dict. Bibl. van santander is getrokken, kon zeker niet alles gebragt worden, hetgeen tot het onderwerp betrekking heeft; maar het komt ons voor, dat in de werken van panzer, lambinet, koning, delprat en anderen nog wel het een en ander gevonden wordt, waarvan de geleerde Schrijver met vrucht had kunnen gebruik maken, zonder daarom het gewoon bestek eener verhandeling te overschrijden. Met dat al hebben wij dit kleine stukje met genoegen gelezen. Voor hen, die geene bezitters zijn van de opgenoemde werken, waarin over dit onderwerp meer uitgebreid gehandeld wordt, kan hetzelve vooral van dienst zijn, als hen bekend makende met de meeste steden in ons vaderland, waar zich de Boekdrukkunst, na deszelfs uitvinding te Haarlem, het eerst heeft gevestigd. Het bevat bovendien een paar nieuwe opmerkingen, die | |
[pagina 450]
| |
ons voorkomen geenszins van allen grond ontbloot te zijn. De eene is de gissing, dat nicolaas ketelaer van Haarlemschen oorsprong zoude zijn, en gerard de leempt vermoedelijk tot het bekende Utrechtsche geslacht leemput behoord hebbeGa naar voetnoot(*); de andere, dat jan andrieszoon, die ten jare 1483 of 1486 te Haarlem drukte, een achterkleinzoon van lourens janszoon koster zoude geweest zijn. Wij bedanken den Heer van westreenen voor deze beide opmerkingen, die al wederom moeten medewerken ter staving van Haarlems regt van aanspraak op de eerste uitvinding der Boekdrukkunst; eene aanspraak, waartegen de voorstanders van Mentz, ook na het in 't licht verschijnen der Verhandeling van den Heer koning en de viering van het Eeuwfeest in 1823, niets dan vitterijen en magtspreuken hebben kunnen aanvoeren. Ééne aanmerking zal de geleerde Schrijver ons wel willen veroorloven te maken. Zij strekt ten bewijze onzer belangstelling in de zaak en in het onderhavige stukje, en is deze: dat wij met den Schrijver niet instemmen in het vermoeden, alsof, bij de verstoring der Mentzische drukkerij in 1462, de verbeterde of meer volmaakte kunst door de werklieden dier Drukkerij naar de Nederlanden zoude zijn overgebragt, of wel van Keulen naar herwaarts zijn gekomen. Wij verwijzen, met betrekking tot dit punt, alleenlijk tot het werk van den Heer ebert, waarin deze met zoo veel roems bekende Duitsche Schrijver erkent en betoogt, dat de eerste Drukkerijen in de Nederlanden aldaar door geene Duitschers zijn gevestigd, maar eenen Nationalen oorsprong hebben. - Ook hadden wij gaarne gezien, dat de Schrijver onder de Boekdrukkers, die de kunst in de zeventiende Eeuw hebben helpen volmaken en haren luister vergrooten, ook met een enkel woord had gewag gemaakt van de beroemde Drukkers w. en j. blaeu te Amsterdam. Andere aanmerkingen, van minder belang, gaan wij voorbij. Tot teregtwijzing, eindelijk, diene, dat de Passie J.C. Haarlem 1483, aan welks bestaan de Heer van westreenen twijfelt, zoo wij vernomen hebben, in de rijke boekverzameling van de Heeren enschedé te Haarlem voorhanden is. | |
[pagina 451]
| |
Wij vermeenen den Heer van westreenen te mogen uitnoodigen, om op het ingetreden voetspoor voort te gaan, en verder mede te werken tot handhaving van Nederlands roem en koster's eer, waartoe het hem, bij het bezit van eenen uitgebreiden en rijken boekenschat en eene groote belezenheid, voorzeker aan geene bouwstof kan ontbreken. Wij sporen daartoe tevens, bij voortduring, eenen koning, eenen scheltema, eenen de vries en eenen van lennep aan, van wier vereenigde pogingen (ofschoon dan ook in deze of gene min belangrijke punten niet volkomen overeenstemmende) wij den besten uitslag verwachten ter wederlegging van alle bevooroordeelde tegenspraak. |
|