Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijParijs in opstand, of Zamenzwering tegen Hendrik III, Hendrik IV, en tot verdelging der Protestanten in Frankrijk, in verband met den oorlog voor de Nederlandsche vrijheid, tegen Spanje. In geschiedkundige Tafereelen. II Stukken. Uit het Fransch, naar den tweeden Druk. In 's Gravenhage, bij A. Kloots en Comp. 1827. In gr. 8vo. CLXIV en 428 bl. f 4-70.De Barricades zijn in Frankrijk beroemd, als proeve eener wel niet nieuwe, maar toch niet zeer gewone manier, om de Geschiedenis voor te stellen, namelijk in dramatische, of althans dialogische, tafereelen. Wij hebben in dien trant menig zeer bevallig stuk van onzen hoogstverdienstelijken en misschien te weinig nog gewaardeer- | |
[pagina 394]
| |
den a. loosjes pz., gelijk de Duitschers van meissner. De laatste heeft zich echter veel minder aan de Geschiedenis gehouden, (gelijk ook zijne bedoeling niet medebragt) dan de eerste; doch beiden hebben dit met elkander gemeen, dat zij slechts personen of karakters in dezen vorm zochten voor te stellen, minder groote gebeurtenissen, belangrijke dagen uit de Geschiedenis. Dit nu was de bedoeling van den Schrijver der Barricades, of van de zamenzwering en den opstand te Parijs, door de Katholijk-Jakobijnsche factie, tegen den Koning en deszelfs geslacht, op den 12 Mei des jaars 1588Ga naar voetnoot(*). Een belangrijk tijdperk, waarvan velen nog in onze dagen dagen de weêrgade hebben beleefd, met dat eenvoudig onderscheid, dat men toen de Maagd maria en de Heiligen, gelijk bij de latere Jakobijnen de Vrijheidsmaagd (behoorlijk door eene tooneelspeelster gerepresenreerd) zijne hulde betoonde. Ook was in beide gevallen de heerschzucht van éénen, zoo niet de hoofd-, dan toch eene gewigtige drijfveer. De Fransche Omwenteling onzer dagen zag den booswicht orleans over het lijk van zijnen Neef, den deugdzamen lodewijk XVI, heen, naar den troon stappen, dien hij nogtans niet bereikte, daar de bijl van het Revolutieplein hem onder weg trof. In die vroegere worsteling was het Hendrik van guise, een der moordenaars van den St. Bartelsnacht, | |
[pagina 395]
| |
die zijne bloedige handen naar de kroon van Frankrijk uitstrekte, welke door een' anderen moordenaar in dien gruwelnacht, door hendrik III, bezet was. Dus bestreden de boozen elkander, en wel, door Gods aanbiddelijke beschikking, tot heil der wereld en afbreuk des Pausdoms, daar juist die worsteling hendrik IV op den troon bragt, aan parma de handen vol werks gaf, hem tusschen twee vuren bragt, en dus aan maurits gelegenheid gaf, om het bijna veroverde Gelderland, Overijssel, Groningen en Breda weder aan de Unie te hechten, en haren reeds half gescheurden band door zijne heldenvuist voor Eeuwen te bevestigen. - Ziet daar de gebeurtenis, van welke de Fransche Schrijver ons het begin, den opstand te Parijs, die hendrik III uit deze stad dreef, op de bovengemelde levendige wijze voorstelt. Men ziet dus, dat uit den aard der zake dit werk meer dramatisch, meer in den tooneelmatigen vorm moest zijn, dan de bovengemelde stukken van loosjes en meissner, die meer karakterschilderingen, in zamenspraken, of dialogen, in den vorm der oude Mimen, behelsden. Nogtans ontmoet men hier geenszins een geregeld tooneelstuk; dit zou veel te zeer de afwijking van de Geschiedenis hebben noodzakelijk gemaakt, aan welke de Schrijver toch in de hoofdzaak wilde getrouw blijven, en die hij slechts zocht te verlevendigen. Inderdaad, na de voornaamste Geschiedschrijvers over dat belangrijke tijdstip, thuanus, davila, de Esprit de la Ligue, enz. over hetzelve gelezen te hebben, zien wij met verwondering, dat niet één belangrijke trek verdicht, en even zoo min een andere overgeslagen is, maar dat zoo wel de hoofd- als bijpersonen, in alle de nuances, waaronder zij bij die Schrijvers voorkomen, naar het leven geschilderd zijn. Vooral de wellustige, laffe, besluitelooze, trage, bijgeloovige en losbandige, in één woord de nietswaardige hendrik III wordt daarin in alle zijne verachtelijkheid, maar tevens met alle de karaktertrekken, die de beste Geschiedschrijvers en de gedenkschriften van dien tijd hem geven, voorgesteld. Wij zien | |
[pagina 396]
| |
wijders de schandelijke, dubbelhartige katharina de medicis, die haren eigen' Zoon verried, om het genoegen te hebben van te kabaléren, en vooral om den edelen hendrik IV van den troon uit te sluiten; den schelmschen villequier, Gouverneur van Parijs, haar werktuig, die alle partijen bedroog; de zestienen, ware hoofden der Jakobijnen, zoo als in den goeden tijd van 1793, en waarvan crucé ons het echte beeld van marat vertoont; de Officieren des Konings en zijn' schranderen en vooruitzienden raadsman, den Abt d'elbenne, wier moed en welwillendheid door villequier en de Koningin-Moeder gedwarsboomd werd; vooral de vurige, dristige, aan wellust, spel en staatzaken met gelijke drift overgegevene Hertogin de montpensier en haren Broeder, het hoofd der oproerlingen en den Afgod der Parijzenaars, den Hertog van guise. Het komt ons alleen voor, dat de laatste te flaauw is geschilderd. De Schrijver heeft slechts éénen onderstelden hoofdtrek van zijn karakter uitnemend voorgesteld, - overgroot voorzigtigheid, die hem lang deed wikkenen wegen, eer hij van eene kans, die zich aanbood, gebruik maakte, en daardoor ook eindelijk den Koning, dien hij, zich van den raad zijner Zuster bedienende, had kunnen in zijne magt hebben, liet ontsnappen. Maar men zou zich bedriegen, wanneer men dacht, in dezen trek den geheelen guise te leeren kennen. De Lezer vergunne ons, hem, in de genoeg bekende grondtaal, uit het uitmuntende werk: Esprit de la Ligue, eene afbeelding van den Hertog mede te deelen, waarvan wij in het voor ons liggende boek slechts weinige trekken hebben wedergevonden: Les avantages, qui, même separès, faisaient aimer chacun de ses Princes (Lorrains), le Duc de guise les réunissait tous en lui seul; air de dignité, belle taille, ensin ce qui rendrait un Grand l'idole de la Nation, n'eut-il que ces qualités extérieures; mais guise y joignait une bravoure à toute épreuve, et le talent rare de saire valoir ses exploits sans forfanterie, l'esprit du commandement, la discrétion sous l'air de franchise, l'art de se faire | |
[pagina 397]
| |
croire trop retenu, lors méme qu'il agissait sans ménagement, et de faire penser qu'il n'etait poussé que par le zèle de la réligion, quand il n'allait qu'à ses intérêts: aussi, pour me servir des termes d'un écrivain estimé, la France etait folle de cet homme là; car c'est trop peu dire amoureuse. In het vervolg voegt de Schrijver daarbij, dat guise geenszins langzaam was in het nemen van een besluit, maar dat de daad bij hem zoo ras ging als de gedachte; iets, hetwelk met de voorstelling in onzen tekst niet overeenkomt. Niettegenstaande deze bedenkingen, is echter de schildering van het onverwachte bezoek van guise bij hendrik III eene der best gelukte des werks (het tweede tafereel); het is een telkens in belangrijkheid toenemend tooneel, waarbij onze verwachting ten laatste op het hoogst wordt gespannen; en toch, 't geen deze verdienste nog aanmerkelijk verhoogt, het is geheel historisch, en zoo getrouw aan de nagelatene berigten van dien tijd, dat wij thuanus en davila daarin trek voor trek herkend hebben. Het is eene groote en wezenlijke verdienste, belangrijke gebeurtenissen uit de Wereldgeschiedenis dus te verlevendigen, en voor het gros der Lezeren aanschouwelijk te maken. Wij vinden dit voor de Geschiedkunde (wij zeggen niet, voor de fraaije Letterkunde) zelfs nog voordeeliger, dan de Romans van walter scott en cooper, waarin, te midden van al het oudheid-, geschied- en karakterkundige, toch altijd nog zeer veel vinding overblijft, die het moeijelijk valt, uit het historische gedeelte te schiften. Wij verlangen zeer, La Mort du Duc de guise van denzelfden Schrijver, en tot een vervolg op de Barricades dienende, ook in een Nederduitsch gewaad te zien, doch liefst door denzelfden Vertaler, die zich zeer gunstig van de gewone gildebroeders onderscheidt. Niet alleen heeft hij het geenszins laten berusten bij de Geschiedkundige Inleiding des Schrijvers, en dezelve vermeerderd met eene belangrijke Voorrede van 46 bladzijden, waarin de betrekkingen van Frankrijk tot onzen opstand in de zestiende Eeuw worden uiteengezet, en de vinger der Voorzienigheid daarin aangewezen; niet alleen heeft hij die belangrijke Inleiding, waarin ook karakterschetsen der handelende personen voorkomen, besloten met eene karakterschets van karel IX, en deszelfs meerder of minder aandeel in de Parijsche bloedbruiloft zoeken te bepalen; maar hij heest ook de vertaling zelve met de meeste zorgvuldigheid bewerkt, zoodat alle stijsheid en ge- | |
[pagina 398]
| |
dwongenheid van stijl daaruit verbannen is, en de zamenspraak de noodige losheid en levendigheid bezit, ja wel eens zeer gemeenzame uitdrukkingen bezigt, hetwelk wij hier, in een tafereel der zeden, niet kunnen afkeuren. De verschijning van dit geschrift is te gewigtiger in het tegenwoordige tijdstip, omdat het ook bij ons den weg op wil naar de heilige Ligue en naar Jakobijnen-Clubs. Niet alleen beijvert men zich, in het nog geheel aan priesterheerschappij onderworpene België, om Constitutionele Gezelschappen op te rigten, die met de Wijkvergaderingen der Parijzenaars in de zestiende, en hunne Clubs in de achttiende Eeuw dezelfde strekking hebben; maar men durft ook reeds, uit dien zetel van domheid en paperij, tot in Vriesland toe, het volk opruijen, en de volgende papiertjes verspreiden, ten einde een oproer te verwekken, gelijk de Franschen in 1588, en de Belgen in 1790 tegen hunnen edelen Keizer jozef berokkenden, die voor hen te goed was. ‘Aan alle Katholijke Belgen! Terwijl onze Vertegenwoordigers bij de Staten Generaal met zulken heiligen ijver de belangen van onze zaligmakende Godsdienst verdedigen, zoo is het van den pligt (du devoir; men ziet den Franschen oorsprong van het ding) van den Katholijken Belg, het zijne bij te dragen, ten einde zijnen onderdrukkers te doen zien, dat de godsdienstige Belg den beleediger van zijne Godsdienst NB. nooit on gestraft laat. Dat het Monopolie van Onderwijs en hun kettersch Collegium Philosophicum bezwijke, of laat ons hun doen zien, dat in 1829 hetzelfde bloed nog in onze aderen vloeit, dat wij in 1790 bereid waren te vergieten voor de vrijheid (!) van onze heilige Godsdienst!’Ga naar voetnoot(*) Ziet daar de nieuwe Ligueurs, en, wanneer het de H. Kerk bij monde der Priesters beveelt, de Parijsche moordenaars weder! Wij voegen hier niets meer bij, dan de betuiging onzer blijdschap, dat wij geenen hendrik III, maar den afstammeling van willem I aan het hoofd van onzen Staat hebben, die, wanneer het vereischt wordt, zonder misdadige zwakheid, de godsdienstige voorregten, de eer en het leven zijner Protestantsche onderdanen, krachtdadig tegen eene bende muiters zal weten te handhaven, die, met grenzenloozen haat tegen Holland en den gezuiverden Godsdienst bezield, geene middelen zoude ontzien, om aan den Roomschen het Monopolie van ambten, waardigheden en voorregten te verschaffen, naar | |
[pagina 399]
| |
welke zij overal streeft, omdat zij zich het Monopolie der zaligheid toeëigent. Dit laatste zal die Kerk altijd gevaarlijk maken voor de rust van Protestantsche inwoners; getuige de tooneelen in 1588 in Frankrijk, in 1688 in Engeland, in 1789 in België, en nu weder in dat zelfde gewest! |
|