Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |
gekomen zijn, bekleedt xenophon de Ephesiër, volgens het oordeel van meest bevoegde kunstregters, den eersten rang. Heliodorus, achilles tatius, longus, chariton en anderen hebben hem noch in eenvoudigheid, noch in de kunst, om den lezer aangenaam en met belangstelling te onderhouden, geëvenaard. Dit zal dan ook wel de oorzaak zijn, dat deze Schrijver door zoo vele geleerden verklaard en, waar hij door de afschrijvers bedorven was, verbeterd is. Het is opmerkelijk, dat onder die geleerden de meesten Nederlanders zijn, en xenophon den grootsten dank verschuldigd is aan hemsterhuis, alberti, abresch en peerlkamp, onverminderd den roem, welken locella in dit geval behaald heeft. De Heer t.p. tresling, Student aan de Hoogeschool te Groningen, heeft het ondernomen, om van dezen Griekschen Roman eene Nederduitsche vertaling te leveren. Hij had dat werk aangevangen op den raad en onder het opzigt van zijnen vader, Mr. t. haakma tresling, denzelfden, die, gelijk wij uit de uitgave van Prof. peerlkamp vernemen, niet onbelangrijke aanteekeningen en verbeteringen op den Griekschen tekst heeft uitgegeven. Deze vader ontviel den jongeling door eenen vroegtijdigen dood; hij stond nu alleen, en heest echter zijne taak voltooid en aan het licht gebragt, versterkt in dat voornemen door zijne Leermeesters aan Groningens Hoogeschool. De Vertaler leert ons den Griekschen Schrijver in zijne inleiding eenigzins nader kennen, en redeneert vrij juist over de waardij van het oorspronkelijk geschrift. De overzetting is getrouw, duidelijk, in een' zuiveren en netten stijl ingekleed. Hier en daar heeft hij zich eenige vrijheden veroorloofd, om de kieschheid der lezers niet te kwetsen; hetwelk wij in het onderhavige geval zeer prijzen. De aanteekeningen zijn zeer geschikt, om eenige voor den Nederlandschen lezer onduidelijke plaatsen op te helderen, maar dragen evenwel hier en daar blijken van een jeugdig, weelderig vernuft en zin, om zoo alles, wat men weet en gevoelt, uit te storten en aan den man te brengen. Dit is een gebrek, zoo het een gebrek te noemen zij, eigen aan de meeste jongelieden, welke iets goeds in de toekomst beloven. Had de waardige vader geleefd, hij zoude zeker hier en daar die aanteekeningen eenigzins besnoeid, en de motto's, uit cats, sifflé, | |
[pagina 364]
| |
bellamy, bilderdijk cum uxore, enz. enz. er geheel hebben afgesneden. Na de vertaling volgt een woord ter verantwoording, gerigt tot den letterkundigen lezer. De Schrijver geeft daar de reden op, waarom hij, om der kieschheids wille, hier en daar het oorspronkelijke niet getrouw heeft teruggegeven, waarom hij van de gewone lezing is afgeweken, en het gevoelen der uitleggers of eene eigene gissing gevolgd is. De Schrijver denkt over zijne gissingen zeer zedig. Wij willen ze daarom niet aan een gestreng oordeel onderwerpen, maar gaarne verklaren, dat eene enkele, al is zij niet waar, toch niet kwaad uitgedacht is. Wij beschouwen dus dezen arbeid in het algemeen van eene zeer gunstige zijde, en moedigen den Heer tresling aan, dat hij op den door hem ingeslagenen weg moedig en ijverig voortga. Dan zullen wij ons voorzeker eens verheugen over meerdere vruchten van eenen mannelijken geest, waarop ons deze eerstelingen eene gegronde hoop vertoonen. |
|