| |
Apothekers-Handboek, of Beginselen der Artsenijmengkunde; door A. Chevallier en P. Idt, Uit het Fransch. II Deelen.
(Vervolg en slot van bl. 214.)
Het tweede deel maakt de zesde asdeeling van dit werk uit, welke ten opschrift heest verbinding. Deze wordt beschreven, als zijnde ‘dat gedeelte der Pharmacologie, hetwelk door eene scheikundige bewerking zamengestelde geneesmiddelen oplevert.’ Maar, is verbinding niet het gevolg van scheikundige werking? en hoe kan men dezelve dan beschrijven, als door scheikundige werking geneesmiddelen op te leveren?
Deze asdeeling bevat negen hoofdstukken. Het eerste handelt over enkelvoudige brandbare, niet metaalachtige ligchamen; te weten: de koolstof, de zoutslof, de kelpstof, phosphorus en zwavel. Op bl. 3 en 5 lezen wij,
| |
| |
dat de planten- en dierlijke kool vóór het gebruik naauwkeurig met water moeten worden afgewasschen; wij achten dit bij goed bereide kool voor het minst overtollig, en slecht bereide zal er niet door verbeterd worden. Het voorschrift, dat op bl. 11 gegeven wordt ter bereiding van zoutstof (chloricum), achten wij geheel ongepast; 1 deel bruinsteen toch op 4 deelen zeezout is veel te weinig. Op bl. 15 berigten de Schrijvers, dat kelpstof (iödium) in het groot uit zeewater gemaakt wordt; zoo veel ons bekend is, heeft men deze stof nog niet in zeewater aangetroffen. Bl. 22 lezen wij, dat de phosphorus als geneesmiddel voorkomt in de gephosphorde aether en alcohol, en men deze gewoonlijk bereidt uit 4 à 5 greinen phosphorus op een once aether: hoe eenvoudig deze bereiding ook schijne, vordert zij echter zekere handgrepen, wier beschrijving hier had behoord; en dit was voor den Apotheker zeker belangrijker geweest dan de bereiding der zoogenaamde briquets phosphoriques. Dezelfde aanmerking geldt ook omtrent hetgeen wij op bl. 24 vinden over het onderzoek naar de zuiverheid der ruwe zwavel; deze gebruikt de Apotheker niet; van meer belang is het voor hem, de middelen te kennen, door welke men zich overtuigen kan, of de zwavel vrij is van arsenicum, en deze worden hier niet opgegeven.
Het tweede hoofdstuk handelt over eenige metalen; als: zilver, spiesglans, ijzer, kwik, goud en zink. Ook hier had veel naauwkeuriger en duidelijker kunnen zijn, bijzonder bij het spiesglans, het kwik en het zink. Omtrent het laatste lezen wij, op bl. 30, dat hetzelve gezuiverd wordt door destillering; wij zijn het hierin wel met de Schrijvers eens, doch daar, gelijk ieder deskundige ons zal toestemmen, de gewone inrigting van de werkplaatsen der Apothekers niet toelaat dezelve in het werk te stellen, zoo geven wij de voorkeur aan eene andere, reeds lang bekende, wijze, namelijk de smelting van dit metaal met zwavel; en deze had daarom, onzes inziens, hier niet moeten voorbijgegaan zijn.
In het derde hoofdstuk wordt gesproken over de on- | |
| |
derlinge verbindingen der brandbare ligchamen, en daartoe gebragt de verbindingen der zoutstof, kelpstof, zwavel enz. Op bl. 35 lezen wij: half-dubbel zoutstofhoudende kalk. Half-dubbel is, zoo wij ons niet vergissen, zoo veel als enkel. In eene noot op bl. 469 zegt de Vertaler, dat men hiervoor lezen moet: dubbel-zoutstofhoudend kalkmetaal. Dit is geheel mis. Hoezeer de Scheikundigen onderling ook verschillen in denkbeelden over de eigenlijke zamenstelling dezer stof, komen zij allen daarin overeen, dat het calcium hier niet als metaal, maar als oxyde aanwezig is. De bereiding van het dubbel-zoutstofhoudend sodiumverzuursel (chlorure de soude) wordt, bl. 36, in deze weinige woorden beschreven: ‘Men bereidt hetzelve door eene oplossing van half-koolzure soda in overgehaald water, met zoutstof te verzadigen.’ Hoe sterk moet die oplossing zijn? en wat beteekent hier het woord verzadigen? Hetgeen wij op bl. 50-56 lezen over de bereidingen van de kermes minerale en de sulphur aur. antim. is zeer onvolledig; er zijn daartoe andere en betere voorschriften. De Theorie van dezelve is overgenomen van berzelius; zij is hier echter zoo duister, dat wel niemand, zoo hij die van elders niet kent, er zich een duidelijk denkbeeld van zal kunnen maken.
Het vierde hoofdstuk behelst de verzuursels. De orde, of liever wanorde, waarin hier de alcaliën, de aarden en de oxyden der eigenlijke metalen voorkomen, trof bijzonder onze aandacht; bij eenig nadenken echter bleek het ons, dat in het oorspronkelijke de alphabetische orde was gevolgd; deze orde is bij de vertaling, zoo als natuurlijk is, geheel verloren gegaan; men had dit gemakkelijk kunnen veranderen. Wij vinden hier: 1o. Spiesglansverzuursels, (onnaauwkeurig en oppervlakkig.) 2o. Zwaaraarde. 3o. Bismuthverzuursel (dat is: sub-nitras bismuthi, hetwelk onder de zouten behoort). 4o. Kalk. 5o. IJzerverzuursels. 6o. Bitteraarde. 7o. Kwikverzuursels. (Op bl. 89 lezen wij, dat men, volgens mos- | |
| |
cati, een zwart kwikverzuursel bekomt, door ½ once kwik met 4 oncen zeepziedersloog te verwarmen, dan te filteren, af te wasschen en te droogen; voor kwik moet hier mercurius dulcis gelezen worden.) 8o. Loodverzuursels. 9o. Potassa. 10o. Soda. (Hierop volgt de bereiding van het potassium en sodium; dit behoorde in het tweede hoofdstuk; ook ontbreekt daarbij de bereiding dezer metalen volgens brunner.) 11o. Strontianaarde. 12o. Zinkverzuursel. (De wijze, op welke, bl. 113, de bereiding der zinkbloemen beschreven wordt, geeft aanleding om te denken, dat de Schrijvers deze nimmer in eenige hoeveelheid gemaakt hebben.)
In het vijfde hoofdstuk wordt gesproken over de zuren; deze worden verdeeld in vier klassen: 1o. Zuren uit zuurstof en een brandbaar ligchaam. 2o. Waterstofzuren. 3o. Plantenzuren, uit zuurstof, koolstof en waterstof. 4o. Stikstofhoudende zuren; van de laatste alleen het Pruissisch zuur, dat onder de waterstofzuren behoort. Ons is deze orde zonderling voorgekomen; eerst zuurstofzuren, dan waterstofzuren, dan weder zuurstofzuren, en eindelijk weder een waterstofzuur; wij zien geene reden, waarom men van de meest gevolgde orde is afgeweken. Op bl. 121 lezen wij van een borium-metaalzuur; maar borium behoort niet tot de metalen. Op bl. 135 wordt in de aanteekening gezegd, dat men in de fabrijken van zwavelzuur, in plaats van de zwavel met salpeter te vermengen, zich van salpetergaz bedient; en hierop volgen dan deze woorden: ‘Men heest met voordeel het salpeterig-gaz ook aangewend ter bereiding van eenige zouten, metaalverzuursels, en ook van het zuringzuur.’ Dit zal wel op deze of dergelijke wijze moeten veranderd worden: Men heeft de bereiding van het salpeter-gaz met voordeel in verband gebragt met die van, enz. Onder de verschillende voorschriften ter bereiding van het benzoëzuur, op bl. 167-173, missen wij dat van buchols, hetwelk ook in de Pharmac. Belgic. voorkomt. Op bl. 184 wordt de ontdekking van het zuringzuur in de rabarber aan scheele, en op
| |
| |
bl. 187 aan vogel toegeschreven. Hetgeen wij op bl. 192-201 lezen over het Pruissisch zuur (acidum hydrocyanicum) is alles behalve volledig; onder de verschillende voorschriften tot deszelfs bereiding hadden die van ittner, schrader en trautwein ook wel eene plaats verdiend. Het voorschrift, op bl. 195 aan robiquet toegeschreven, is eigenlijk van gaylussac.
Het zesde hoofdstuk, loopende van bl. 202-367, behelst de zouten. Schoon wij ook bij het lezen van dit hoofdstuk verscheidene aanmerkingen hebben opgeteekend, is het ons echter voorgekomen, dat dit gedeelte geenszins het minste is. Het had echter hier en daar wel wat beknopter kunnen zijn. Zoo zouden wij b.v. in een Handboek voor Apothekers niet verwachten eene uitvoerige beschrijving te vinden over de raffinering van ruwe borax, of de fabrijkmatige bereiding van het ammoniakzout. Op beide toch is toepasselijk, hetgeen wij bl. 270 ten aanzien van den aluin lezen, waar de Schrijvers zeggen, dat zij over deszelfs bereiding niet zullen handelen, daar die in de werkplaatsen der Apothekers geen plaats heeft.
In het zevende hoofdstuk behandelen de Schrijvers de aethers, van bl. 367-399. Ons verslag van dit werk is reeds zoo uitgebreid, dat wij over dit belangrijk onderwerp in geene bijzonderheden mogen treden, waartoe anders ruime stof was. Zoo ergens, dan vindt men hier het bewijs, dat de Schrijvers onbekend zijn met den arbeid van andere volken; blijkbaar is alles, wat wij hier vinden, alleen uit latere Fransche werken en tijdschriften overgenomen. Zoo missen wij de belangrijke verbetering in de bereiding en den daartoe noodigen toestel van de zwavel-aether door geiger. De drie voorschriften ter bereiding der salpeter-aether zijn, onzes inziens, geenszins aan te bevelen; even min als dat voor de aether muriat. alcohol.
Het achtste hoofdstuk handelt over plantaardige zoutvatbare ligchamen. Het is ons nog twijfelachtig, of
| |
| |
daartoe ook de solanine en violine wel zoo zeker kunnen gebragt worden. Men vergelijke, hetgeen hier over cinchonine, morphine en quinine gevonden wordt, met de Verhandelingen over deze stoffen van den Hoogleeraar stratingh, en men zal overtuigd zijn, dat hier ook nog wel iets te wenschen overblijft.
Eindelijk worden, in het negende hoofdstuk, zoodanige plantaardige voortbrengselen, welker ware aard nog niet regt bekend is, beschreven. Blijkbaar bedoelt men hiermede die stoffen, waaromtrent men onzeker is, tot welke bijzondere klasse zij behooren gebragt te worden. Met weinige uitzondering, hadden deze in een werk, als dit behoorde te zijn, kunnen gemist worden. Omtrent de mannite is er geen twijsel, of zij behoort onder dezelfde klasse als de suiker. Niemand zal ook zwarigheid maken, om de oleum crotonis tiglii, hier het laatst voorkomende, onder de uitgeperste oliën te rangschikken.
Wij hadden ons voorgenomen, aan het slot onzer Recensie eenige aanmerkingen mede te deelen, omtrent de Nederduitsche benamingen, door den Vertaler voor onderscheidene scheikundige bereidingen gebezigd; dan ons bestek laat dit niet toe, en wij onthouden er ons te meer van, daar er alsnog in onze taal geene geregelde en eenigzins algemeen gevolgd wordende nomenclatuur bestaat, en die van den Vertaler wel nimmer algemeen zal ingevoerd worden.
Wij eindigen ons verslag met den wensch, dat men voortaan zich onthoude van zoodanige werken te vertalen. Men schrijve liever zelve, en geve daardoor werken, die voor onze behoeften berekend zijn. De Artsenijmengkunde toch is eene kunst, welker uitoefening bij onderscheidene volken aanmerkelijk verschilt. Niet dat wij het gebruik van buitenlandsche werken afkeuren; maar tusschen daaruit, hetgeen voor ons goed en nuttig is, over te nemen, of dezelve zoo maar voetstoots te vertalen, is een groot onderscheid. |
|