Natuurkunde toch wel anders, dan over natuurkundige wetenschappen, heerschappij zal uitoefenen? Als de Heer beijer zich geliefde te herinneren, welke beteekenis de Ouden, en vooral plinius, aan de woorden naturalis historia gehecht hebben, dan zou hij die wetenschap niet binnen de enge perken van een hedendaagsch Compendium willen wringen. Al verder verhaalt de Schrijver, dat in de Geologie, in de leer der Crystallisatie en de Physiologie door newton, linnaeus en lavoisier het licht ontstoken is. Maar dit is immers alles onjuist
gezegd. Newton heeft de Aantrekkingskracht geleerd, linnaeus het systema sexuale plantarum gevestigd, en de uitmuntende lavoisier (die, toen hij naar de Guillotine gebragt stond te worden, nog slechts eenig uitstel verzocht, om eene nieuwe ontdekking of proefneming, door hem gedaan of begonnen, te voltooijen) heeft de Chemie hervormd. Maar met de drie door den Heer beijer vermelde onderwerpen hebben die beroemde mannen zich niet zoo bijzonder bezig gehouden. Zelfs is het algemeen erkend, dat niet linnaeus in de Geologie het meeste gepresteerd heeft, maar wallerus, wiens systema mineralogicum algemeen aangenomen is. Dat men zich toch wilde onthouden om te spreken van dingen, die men niet verstaat!
De Heer beijer neemt tot grondslag aan de verdeeling der Aardrijksbeschrijving in wis-, natuur- en staatkundige, welke hij naar zijne bijzondere bedoeling gewijzigd heeft, en alzoo deze zijne handleiding tot de krijgskundige Aardrijksbeschrijving heeft doen behelzen: I. Eene algemeene Aardrijksbeschrijving, waarin gehandeld wordt a) over de Aarde, met betrekking tot het Heelal; b) over de natuurlijke gesteldheid der Aarde, en wel 1) ten aanzien van den dampkring, water en land, derzelver verschijnsels en voortbrengselen; en 2) ten aanzien van natuurlijke afdeelingen der Aarde in landen, enz. vooral met betrekking tot derzelver onderscheidene hoogte en laagte. II. Eene bijzondere Aardrijksbeschrijving van Europa, waarin elke Staat behandeld wordt naar aanleiding van 1) deszelfs naam, ligging, grenzen en grootte; 2) luchtsgesteldheid, grond en voortbrengselen; 3) bevolking, godsdienst, zeden en gewoonten; 4) regeringsvorm, geldmiddelen, munten, maten en gewigten; 5) het krijgswezen, land- en zeemagt; 6) bergen met derzelver engten, overgangen, bergpassen, kusten, vlakten en wegen; 7) rivieren en andere wateren, derzelver bevaar-