| |
Nieuwe Leerwijze, om vreemde Talen, volgens den gang der natuur, werktuigelijk aan te leeren. Door G.H. Roggen, Onderwijzer en Kostschoolhouder te 's Gravenhage. Te 's Gravenhage, bij J. Immerzeel, Jun. 1829. In gr. 8vo. 59 Bl. f :-75.
Met weemoed zetten wij ons tot de beoordeeling van dit werkje; niet omdat de inhoud van hetzelve schadelijk kan worden aan de voortdurende verbetering van het schoolonderwijs, want daartoe is het te weinig beteekenend; niet omdat er de wensch in voorkomt, ‘dat allen, wier taak het is vreemde talen te onderwijzen, die leerwijze volgden,
| |
| |
welke het meest met den gang der natuur overeenstemt, opdat het onderwijs in ons vaderland, ook in dat opzigt, een' gelijken tred houde met datgene, hetwelk in het naburig Frankrijk sedert eenige jaren eenen aanvang genomen heeft, en met een gelukkig gevolg voortgezet wordt,’ (bladz. 19.) want die wensch is te ongegrond, te weinig vereerend voor ons vaderland, dan dat onze landgenooten dien met den Schrijver zouden voeden; niet omdat de stijl en taal van dit boeksken slecht en vol onnaauwketigheden zijn, (men zie op bladz. 25. het is dus klaarblijkelijk enz., de noot van bladz. 46, bladz. 52. die men door eigen enz., bladz. 53. dezelve in zoo verre te verstaan gelijk enz., bladz. 56. verdrietig en bijgevolg hoogst onaangenaam enz.) want dit heeft het gemeen met vele andere werkjes, die onbekookt in de wereld gezonden worden; niet, eindelijk, omdat het des Schrijvers onwetendheid verraadt aangaande de eerste gronden eener gezonde opvoedkunde en van een doelmatig onderwijs, want er zijn helaas! meer schoolonderwijzers, welke dien naam dragen, zonder de hoedanigneden te bezitten, welke denzelven regtvaardigen; - maar omdat dit prulschriftje den naam voert, en den stand op den titel aanwijst, van eenen Onderwijzer en Kostschoolhouder te 's Gravenhage, de stad, welke zich niet anders moest voordoen, dan als de zetel eener echte, en op den gelegden grondslag voortgaande, verbetering van het onderwijs, eener waarlijk vaderlandsche denkwijze op dit stuk, en eener gematigde beschouwing en grondige waardering van alles, wat onze naburen in de onderwijs- en opvoedkunde veranderen, verbeteren of verergeren. Het is deze droevige bijzonderheid, welke het onderhavige stukje eene openlijke vermelding waardig maakt, waardoór men moet trachten te verhoeden, dat de vreemdelingen ons bespotten, als werden de
ondoordachte en valsche redeneringen en denkbeelden van den Heer roggen min of meer algemeen beaamd in het land, in welks residentie zijn boekje verschenen is.
In het Voorberigt wordt gemeld, dat deze zoogenoemde nieuwe leerwijze die is van den Heer lasteyrie te Parijs; dat de Heer roggen haar beproefd heeft, ‘met dat gelukkig gevolg, dat zijne leerlingen in weinige weken meer vorderingen in het werktuigelijk aanleeren der vreemde talen maakten, dan volgens de gewone leerwijze in verscheidene maanden; dat dit hem deed besluiten, zijne
| |
| |
denkbeelden over dezelve, mitsgaders den gang der oefeningen, bij de nieuwe leerwijze te volgen, in het licht te geven;’ eindelijk, dat deze niet moet beschouwd worden als een uitvloeisel van die des Heeren jacotot. Deze laatste verzekering wordt gelogenstraft door de eerste en vijfde oefening: de eerste toch is, zonder eenige de minste verandering, ook de eerste van den Heer jacotot (zie het werk van dezen, Langue maternelle, p. 1.); terwijl de vijfde, (bladz. 32) die de Heer roggen de meest geschikte noemt (bladz. 34) en breedvoeriger dan de andere behandelt, de kern en pit is van de leerwijze van den Heer jacotot, blijkens diens aangehaald boekje, bladz. 30, 53, 89 en elders; en wij moeten ons hier verwonderen over de onvoorzigtigheid van den Heer roggen, die juist dezelfde zinsnede tot een voorbeeld doet dienen, als de Heer jacotot. Het is de eerste van Télémaque: ‘Calypso ne pouvoit se consoler du départ d'Ulysse,’ die de Heer roggen in deze en soortgelijke zinsneden wil veranderd hebben: ‘mon père ne pouvoit se consoler de la mort de son frère,’ (bladz. 32) en de Heer jacotot onder anderen aldus: ‘Philoctète ne pouvoit se consoler d'avoir devoilè le secret de la mort du grand Alcide’ (p. 30). ‘L'ambitieux ne peut se consoler de la perte de ses titres’ (p. 53).
Het denkbeeld, dat aanleiding schijnt gegeven te hebben tot de zamenstelling van dit werkje, komt hierop neder: ‘Men moet de taal eerst werktuigelijk aanleeren, om daarna dezelve volgens de regels der kunst zuiver te leeren schrijven,’ (bl. 15) hetwelk een bekend en reeds veelbesproken gevoelen is, tegen hetwelk, onder andere bedenkingen, ook de volgende kan gemaakt worden: Eene vreemde taal laat zich niet op eene school zoo aanleeren, als de moedertaal, in de eerste jaren, aangeleerd wordt, al ware het alleen om deze reden, dat het niet mogelijk is, op de school dezelfde zaken zoo vele duizende malen te herhalen, als zulks in het dagelijksche leven geschiedt. Een kind hoort, in de vier eerste levensjaren, meer de namen uitspreken van tafel, vuur, licht, enz. dan het die in acht jaren in de school kan hooren; daarom kan het schoolonderwijs niet gelijk gesteld worden met de toevallige manier van aanleeren, welke het dagelijksche leven aanbiedt. Hoe kan men vooronderstellen, dat de school, in welke vele leerlingen gezamenlijk, slechts weinige uren van den dag, aan den band der vreemde taal onder- | |
| |
worpen zijn, - de school, in welke leetuur, gesprek en onderwijs, op zijn schoonst genomen, slechts een zeer klein gedeelte der aan te leerene vreemde taal kan doen kennen, - de school, die uit haren aard zelve zoo vele hindernissen, juist aan deze zoogenoemde nieuwe leerwijze, in den weg legt, (als b.v. de onkunde der pas aangekomene leerlingen, de gebrekkige kennis en ontoereikende oefening van vele onderwijzers enz.) dat die school, zeggen wij, naar denzelfden maatstaf kan beoordeeld en moet ingerigt worden, naar welken het dagelijksche leven zijn onderwijs inrigt, zonder orde of overleg, maar geholpen door alles, wat den leerling van den morgen tot den avond omringt? Hier toch, in dat dagelijksche leven, gaat het onderwijs onafgebroken voort, door
nieuwspapieren, uithangborden, luide aankondigingen van omroepers, uitventers van koopwaren enz. enz. Zoude dit duizendvoudig onderwijs ten leiddraad kunnen dienen voor eene school, welker middelen zoo beperkt zijn?
Doch wij trekken niet te velde tegen den Heer lasteyrie en anderen, die dit stelsel, en soortgelijke, mogen opgeworpen en verdedigd hebben, omdat er in de denkbeelden van dezen veel goeds gelegen is, dat met meer breedvoerigheid verdient behandeld te worden, dan het kort bestek ons hier toelaat. Wij moeten ons bepalen tot het eigenaardige van het boekje van den Heer roggen, hetwelk in de vijf oefeningen, die de leerwijze bevat, (bladz. 22) zal moeten gezocht worden, hoewel wij niets nieuws in dezelve ontwaren; immers zijn bij zulke onderwijzers, die, niet handelende als automaten, de oefeningen weten af te wisselen naar de behoeften hunner leerlingen en de gelegenheden hunner school, deze sedert lang in gebruik; ja zelfs bestaan er nog vele soortgelijke oefeningen, die men met geringe moeite konde doen drukken en uitgeven, onder den naam van nieuwe, nieuwere, nieuwste, allernieuwste leerwijze. De eerste en laatste der vijf onderhavige oefeningen hebben wij reeds doen kennen, als geheel van jacotot ontleend; de tweede eischt, dat de leerling ‘slechts woord voor woord letterlijk vertale, zonder zich te bekreunen, of de letterlijke overzetting des woords wel, met betrekking tot de plaats waar het staat, goed is’ (bl. 25); terwijl hij, volgens de derde, ‘elken volzin zoo moet vertalen, dat zij eenen goeden zin in de moedertaal oplevert’ (bl. 29). De vierde is het omgekeerde der tweede en derde: ‘De onderwijzer
| |
| |
vraagt in de moedertaal naar de beteekenis van een woord in eene vreemde taal, en de leerling beantwoordt zulks, waarna de onderwijzer den geheelen volzin vraagt, welken de leerling dan behoorlijk vertalen moet’ (bl. 31).
Men ziet, hoe weinigbeteekenend het eigendommelijke is van dit geschrift. Wat bovendien nog daartoe moet gebragt worden: de kwade trouw van den Schrijver, als hij op hoogen toon spreekt over ‘de gewone leerwijze op de scholen tot aanleering van vreemde talen,’ (bladz. 8) en dezelve anders beschrijft, dan zij in de meeste scholen werkelijk plaats vindt; zijne verwaandheid en praalzucht, als hij de wijsgeerige kunsttermen, subjectif, objectif, attribut, noodeloos, zonder doel en verkeerdelijk aanwendt (bl. 15 en 16); dit een en ander willen wij liever stilzwijgend voorbijgaan, om ten slotte nog iets te zeggen van ‘de voordeelen, die deze wijze van onderrigt boven de gewone vooruit heeft,’ hierin bestaande, ‘1) dat zij minder tijds vereischt, 2) min kostbaar, 3) aangenamer is’ (bladz. 51 en 52).
1) Twee jaren zijn, volgens deze leerwijze, toereikend, om eene vreemde taal zoo aan te leeren, als het grootste gedeelte der natie hare moedertaal verstaat en spreekt; terwijl men op de gewone wijze daaraan vijf of zes jaren besteedt (bl. 53).
Wie zich door deze hoogdravende magtspreuk niet laat verblinden, ontwaart ligtelijk, a) dat de taal van het grootste gedeelte der natie niet tot maatstaf mag worden aangenomen bij het onderwijs, daar vele menschen hunne moedertaal zeer slecht spreken en verstaan, en bovendien deze uitdrukking te onbepaald is; b) dat de Schrijver zichzelven of anderen bedriegt, wanneer hij ‘den tijd tot het aanleeren eener taal op de gewone wijze op vijf of zes jaren stelt’ (bl. 53). Jacotot pleeg ook te schimpen op la vieille méthode, la méthode de sept ans, om daardoor de resultaten zijner vermeende ontdekkingen des te sterker te doen afsteken bij die van anderen; maar laat toch een Noord-Nederlandsch schoolonderwijzer die kwakzalverij niet navolgen! Hij kan immers niet onkundig zijn van de goede manier van onderwijzen, thans vrij algemeen in onze provinciën ingevoerd; en zoude hij dan laag genoeg wezen, om den arbeid zijner ambtgenooten in eenen kwaden reuk te willen brengen, en, ten koste der waarheid, den zijnen te verheffen bij allen, die aan zotte snorkerijen een gewillig oor verleenen? Wij weten
| |
| |
zeer wel, dat een kind, met gezond verstand en goeden wil, in twee jaren tijds eene vreemde taal kan aanleeren, en wel veel beter en grondiger, dan deze nieuwe leerwijze durft beloven; maar wij weten tevens, hoezeer jaren, vatbaarheid en leerlust hierbij in aanmerking komen, en dat het juist daarom dwaasheid is, in het algemeen, te zeggen: volgens deze of gene leerwijze kan men, in dezen of dien bepaalden tijd, dit of dat leeren. Veel ware hier nog bij te voegen; maar eene bepaalde ruimte verpligt ons over te gaan tot de overweging van het tweede voordeel, namelijk:
2) De mindere kostbaarheid. Hier vinden wij ons zeer te leur gesteld; want deze mindere kostbaarheid wordt slechts afgeleid uit den korteren tijd, dien het kind op de school behoeft door te brengen. De Schrijver, die in geen gedeelte van zijn boek schrandere en kundige lezers zich voorgesteld heeft, schijnt hen hier opzettelijk om den tuin te willen leiden, of liever als kinderen te behandelen, daar hij eenige volzinnen aan het betoog toewijdt, dat twee schooljaren minder geld kosten dan vijf of zes. Wij dachten, dat de Heer roggen onder deze rubriek middelen zoude aangewezen hebben, om het onderwijs voor gegoede standen (want dat voor behoeftigen is waarlijk in ons land al zeer toegankelijk) nog goedkooper te maken, dan het thans is; en het doet ons leed, zijn Ed. daarin niet beter geslaagd te zien, daar de behoefte aan deze geldelijke verbetering van het onderwijs wel dringend moet gevoeld worden, zoo lang men in de nieuwspapieren geene goedkoopere kostscholen aangekondigd ziet, dan van f 160 of f 150 kostgeld per annum! Konde men het daarheen brengen, dat een deftig mans kind, op eene goede kostschool, wel gevoed, zedelijk en godsdienstig opgeleid en in alle talen en wetenschappen grondig onderwezen werd, zonder zijnen ouderen meer te kosten dan een Palefrenier, dan ware eene meer wezenlijke bezuiniging daargesteld, dan de Heer roggen nu nog uitgevonden heeft.
3) Over de meerdere aangenaamheid kunnen wij niet oordeelen; maar wel kunnen wij verzekeren, dat de redenering, van bl. 55 tot het einde, ons die niet aantoont noch doet vermoeden. Potsierlijk is het verhaal van des Schrijvers bevinding, bij het aanleeren der Fransche taal: verbuigen, vervoegen, analyseren, vertalen, al dat dorre werk verveelde den schranderen man verschrikkelijk!
Hoe jammer, dat, in het Vorstelijk 's Gravenhage, zoo- | |
| |
veel dwaasheid en pedagogischen onzin, door eenen Onderwijzer en Kostschoolhouder, als iets wezenlijks, moest uitgekraamd worden! |
|