| |
Europa's Toekomst, door den Schrijver van de Revue politique de l'Europe en 1825. Uit het Fransch vertaald. Te Brussel, bij Brest van Kempen. 1828. In gr. 8vo. 319 Bl. f 3-:
Er was een tijd - en die tijd is nog niet verre van ons - toen de toestand van ons Rijk aan het oog des blijden aanschouwers een heerlijk uitzigt in de toekomst vertoonde. De eendragt niet alleen in het Noorden hersteld, maar ook in het Zuiden des Rijks; de harten der Belgen, zoo 't scheen, door 's Konings onvermoeide werkzaamheid, wijsheid, algemeene genaakbaarheid en minzaamheid, gewonnen; ons land door inboorlingen en vreemden, als het juweel van Europa, het voorbeeld eener Constitutionele Regering en van eene ware burgerlijke en godsdienstige vrijheid, geroemd; de treken der ultramontaansche Geestelijkheid, dier gezworene en sedert 1815 verklaarde vijandin der Grondwet, door zien en te leur gesteld; de grond gelegd tot een verbeterd onderwijs, waardoor, bij de aanstaande bedienaars van den Roomschen eerdienst in België, eindelijk eens de sporen van Spanies
| |
| |
langdurige heerschappij zouden verdwijnen, en dus ook de Roomschen eindelijk eens eene Nederlandsche kerk zouden hebben; allerwegen ontluikende welvaart, althans in het Zuiden (het Noorden getroostte zich zijnen stilstand, en weet dien althans niet aan den Koning); onze Vorst zoo algemeen geëerbiedigd, dat Koningrijken in de Oude en Gemeenebesten in de Nieuwe Wereld hem tot scheidsman verkozen: ziet daar het tafereel, dat Nederland ons bood, nog in den aanvang van 1828!
En, gelijk het licht door het afstekende bruin nog verhoogd wordt, zoo prijkte ons Vaderland nog in helderder glans door het contrast met het naburige Frankrijk. Dáár zat, in een driemanschap, dat tegen de regten der Natie, gelijk tegen die der Gallicaansche kerk en tegen de onzijdige handhaving der vrijheid van eerdienst, had zamengezworen, huichelarij, Jezuitismus en bureaucratie vereenigd op eenen trotschen zetel, die de Natie van den troon afscheidde. Algemeene misnoegdheid en verachting eener ingedrongene Volksvertegenwoordiging; Rome, volgens zijne natuur in verbond met slavernij van gedachten en bekrimping van onderwijs: ziet daar een beeld van Frankrijk! - Engeland genoot, onder canning's vrienden, die bij mindere talenten nogtans deszelfs welwillende staatkunde toegedaan waren, nog de algemeene achting der vrijheidsvrienden, en gold voor het Palladium der liberaliteit in Europa.
Het was deze staat van zaken - want dezelve behoort reeds tot het gebied der Geschiedenis - die de pen des Schrijvers van Europa's Toekomst bezielde. Franschman of Zuid-Nederlander - wij weten het niet - behoort hij althans tot de sterkste en meest onbepaalde voorstanders van de zoogenaamde liberale gevolens; doch hij stond nog in het, thans, zoo 't schijnt, reeds verouderde, denkbeeld, dat een opgeklaard onderwijs, dat het afschudden der kluisters van monnikenopvoeding en der beginselen van gregorius VII, dat het vervangen van monnikenlatijn door klassieke geleerdheid mede tot het Liberalismus behoorden. Diep verontwaardigd over het zoogenaamde heilige verbond der Koningen, waarbij zij den heiligen naam van den Godsdienst tot dekmantel bezigden, voert hij eene wel eens tot uitersten vervallende taal tegen de Koningen, vooral die van het Zuiden van Europa, en tegen de Roomsche Geestelijkheid, wier invloed hij te hoog, namelijk reeds uit de tijden van julianus, op- | |
| |
haalt, toen de Hierarchij nog onderling verdeeld, en niet genoegzaam georganiseerd was. Maar hetgeen hij van Romes ontwerpen en staatkunde (nooit veranderd door de omstandig heden, maar die alle tot haar doel bezigende) zegt, verdient de hoogste opmerking en behartiging: ‘Europa is het evenbeeld van Spanje. Het bevat eene beschaafde bevolking, en eene grootere barbaarsche bevolking. Rome maakt zich van de laatste meester, verkneedt ze, bezielt ze, onderrigt ze, om haar te eenigen dage tegen het beschaafde gedeelte aan te voeren. En men geloove niet, dat het voor deszelfs zegepraal noodig zij, dit gedeelte te eenemaal te verdelgen; het behoeft slechts de uitstekende
verhevenheden van dit beschaafde gedeelte te knotten. Indien Rome eenige duizend keurlingen deed verdwijnen in elk rijk, waar het zich bedreigd ziet, zou al het overige tot slaafsche en zwijgende werkeloosheid gedoemd zijn. De troon der Paussen is op hetzelfde marmer opgerigt, waarop de troon der tiberiussen rustte.’
Omtrent het staatkundige gaat onze Schrijver in zijnen afkeer voor onbepaalde Monarchijen zoo verre, dat hij min of meer overhelt tot de Republikeinsche Regering; hoewel eene heillooze ondervinding ons geleerd heeft, dat de groote Staten van Europa voor dien Regeringsvorm niet geschikt zijn, welke voor hen slechts de voetbank is tot eene militaire dwingelandij. Nogtans geeft hij de voorkeur aan de constitutionele Monarchij, en erkent daaronder (nog in 1827) Engeland en Nederland als Modellen. Hooren wij dezen warmen Liberaal. Bl. 255. ‘De Koningen. die het meest met de beschaving ééne lijn trekken, zijn de Vorsten uit het Huis van Oranje. De twee meest vrije, en meest edelaardig bestuurde Koningrijken, Engeland en de Nederlanden, hadden of hebben Vorsten uit het Huis van Oranje tot hunne Koningen. Het was onder hunne grootmoedige Regering, dat de vrije Europesche instellingen den gang hebben genomen, die zich tegenwoordig over alle volken uitstrekt. Ook is het naar die twee begunstigde Koningrijken, dat de Volken van Europa hunne blikken wenden, alsof zij dáár een voorbeeld van Regering wilden zoeken, of wel van derwaarts de staatkundige weldaden hoopten deelachtig te worden, welke de overige Koningen hun ontzeggen. (Bl. 216.) Het staatsbegrip der Vorsten van het Huis van Oranje is, de aan hunne wetten onderworpene Volken gelukkig te ma- | |
| |
ken, zich van de andere Koningen te onderscheiden door de regtvaardigheid en de verdraagzaamheid van hun bestuur, en de stoffelijke krachten, die aan hun Rijk mogten ontbreken, door de zedelijke kracht van hunne Regering te doen vervangen. (Bl. 224.) Men zal de Nederlanders, tegenwoordig onder het schild van eene vrijheidademende
Grondwet, on onder de Regering van eenen Koning, die de bescherming der wetten door zijne persoonlijke deugden waarborgt, datzelfde Koningschap zien liefhebben, dat hen zoo zeer tegen de borst stiet, doch hen thans eene vrijheid doet bezitten, welke zij nooit genoten onder de meest republikeinsche Regeringsvormen. (Bl. 282.) Geene Geschiedenis levert ons eenen Koning op, die geregeerd hebbe gelijk de Koning der Nederlanden, ten ware het marcus aurelius zij. Het is den Koningen zoo gewoon, uit de hoogte neder te zien en zich van alle gemeenschap te onthouden, dat de Geschiedenis den edelgezinden Vorst, die zich in onmiddellijke aanraking stelt met zijne Volken, als een bijzonder verschijnsel aanteekent.’
‘Wanneer men Europa wil leeren kennen, moet men inzonderheid stilstaan bij den aanzienlijken rang, welken het Koningrijk der Nederlanden tegenwoordig in de staatkundige wereld bekleedt Deszelfs zedelijke kracht is veel meer opmerkenswaardig te achten, dan de stoffelijke kracht der andere Heerschappijen. Het is een Koningschap, in het hart van Europa als het ware ten voorbeeld gesteld, te midden van die despotieke Regeringen, die den toon geven, of willen geven. Deszelfs vermaardheid werkt op alle Volken, en meer regtstreeks op Frankrijk, en het heeft eenen onberekenbaren invloed op de hedendaagsche raadslagen van Europa. De Nederlanden zijn de eenige Staat van Europa, die behoed is voor de twee plagen, welke alle Staten verwoesten; het priesterlijke juk en het aristokratische juk: want de andere Staten zijn onder het eene of onder het andere gekromd, of onder beide te gelijk.’
Ziet daar de taal van eenen bij uitstek op de vrijheid kitteloorigen - hetzij Franschman, hetzij bewoner van België: want uit de pen van eenen Hollander is dit werk niet gevloeid. Hij voorspelt aan de Volken, onder het Huis van Oranje staande, een volkomen geluk. Wat is dan nu de reden, dat tegenwoordig de staat van zaken zoo geheel veranderd heet? Waarom moet thans alles in ons Koningrijk verkeerd,
| |
| |
verdrukkend, strijdig met de Grondwet en de Regten des Volks heeten? Waarom? De reden is zeer eenvoudig. Het is de verandering van zaken in Frankrijk.
De Natie heeft dáár, door eene wettige verkiezing, nieuwe vertegenwoordigers in de Kamer der Afgevaardigden doen verschijnen, tegen welke het ministeriéle driemanschap niet bestand was. Derhalve heeft ook de met hetzelve ten naauwste verbondene Congregatie het onderspit moeten delven. Verscheidene Jezuiten, aan welke het onderwijs ontzegd was, hebben Frankrijk moeten verlaten. Deze hebben zich gedeeltelijk naar Zwitserland begeven; anderen zijn op het eiland Guernsey afgewezen. Wat lag hun nu nader dan Nederland? Hier zijn ook wel maatregelen tegen deze verderfelijke Orde genomen; maar zij telt hier te lande, vooral in België, waar de Geestelijkheid nog zoo veel magt oefent, talrijke vrienden. Herwaarts dus begaven zij zich, en hier is hun een meesterstuk van staatkunde, hunner bloeijendste tijden waardig, gelukt. De zoogenaamde liberale of vrijdenkende partij in België, die altijd nog hunkert naar Frankrijk, maar onder het Ministerie van villèle door deszelfs staatkundige beginselen daarvan werd afgeschrikt, wenschte thans, en wegens de taal, en wegens de denkwijze en zeden harer hoofden en toongevers, die meer met de Fransche dan met de Hollandsche overeenkomen, hereeniging met dat Rijk. Zij waren daarenboven door eenige onvoorzigtige vervolgingen in regten verbitterd. Met dezen nu hebben zich de Jezuiten, de Congregationisten verbonden; en het is volstrekt geen bewijs tegen dit verbond, dat onder de tegenwoordige misnoegden zich zoo wel hoofden der priesterpartij, als bekende Jansenisten bevinden. Meermalen hebben eer- of wraakzucht of staatkundige dweeperij alle
bedenkingen doen zwijgen, en de bitterste vijanden in schijn met elkander verzoend, of ook lieden van geheel tegenstrijdige denkwijzen ééne lijn doen trekken. Men denke slechts aan condorcet en robespierre, aan vonck en van der meersch, in verbond met van der noot en van eupen, aan de liberale partij in Frankrijk (1822) met villèle tegen het Ministerie van richelieu zamengezworen. Men geeft elkander wederzijds prijs hetgeen ieder het dierbaarst moest wezen, even als het tweede Driemanschap te Rome, toen het den Staat onder zich brengen wilde. De pseudo-liberaal laat den Jezuit het onderwijs over, mits deze (hoewel hij dit natuurlijk niet doe
| |
| |
dan met de reservatio mentalis) medeschreeuwe om vrijheid van drukpers. Allen vereenigen zich van harte in het eischen der ministeriéle verantwoordelijkheid aan de Natie; dat is, om den Koning tot een' strooman te maken, en daarentegen eene onbepaalde Magt in handen der Staten-Generaal te stellen. - Zou de Natie daarbij zoo veel gelukkiger zijn? Wij twijfelen zeer daaraan; videatur het lange Parlement in Engeland, en de Nationale Conventie in Frankrijk. Wij spreken natuurlijk niet van de tegenwoordige leden der Wetgevende Vergadering; maar wie staat ons borg voor hunne opvolgers? Ook komt slechts de zaak, al ware het dan ook zonder misbruik, in aanmerking; want zoo het Koninklijke Prerogatief, waartoe bij ons niet de ontbinding der tweede Kamer behoort, nu oo nog door de afhankelijkheid der Ministers van de Staten besnoeid wordt, zoo is toch wel het evenwigt der Magten verbroken.
Maar bleef dit alles nu bij bespiegeling, bij vreedzame discussiën in de Hooge Vergaderingen of ook in de dagbladen, zoo zou men deze belangstelling des Volks in de behandeling van staatzaken meer als een goed misschien, dan als een nadeel mogen beschouwen. Maar wie de woedende Artikels in den Courrier des Pays-Bas, die zich den Ami du Peuple van maret ten voorbeelde schijnt te hebben gesteld, en in zoo vele andere Belgische dagbladen leest, bij welke de gloeijende haat tegen Holland en Protestantismus alle palen van welvoegelijkheid overschrijdt; wie op de menigte Verzoekschriften let, blijkbaar afkomstig uit den koker der Geestelijkheid, en waartoe men alle de listen en middelen van overreding wel zal hebben weten te bezigen, die de opleggers van kerkelijke straffen en uitdeelers der absolutie zoo zeer te hunner beschikking hebben; wie op de gisting in België let, die zich zelfs in feitelijkheden geuit heeft, - die kan niet anders dan huiveren voor de gevolgen. Dit is althans zeker: het geluk der eendragt in Nederland, de band der onderlinge vereeniging, die hetzelve zoo vriendelijk begon zamen te snoeren, het vooruitzigt op vorderingen in godsdienstige verlichting bij de deerlijk verwaarloosde Roomschen, - dit alles is, zoo niet verdwenen, toch voor jaren achteruit gezet. En waarom dit? Omdat eenige dagbladschrijvers meenen beleedigd te zijn, en zich op den Minister van Justitie willen wreken! De Hemel geve, dat deze wraak aan Nederland niet duur te staan kome! In 't geheel is Europa's toestand sedert
| |
| |
het uitkomen van het werk, 't welk Europa's toekomst voorspellen moest, op eene wijze veranderd, welke die Schrijver wel niet vermoed zal hebben (alles echter slechts in een groot jaar). In Portugal, waar, volgens hem, (bl. 311) de vrije instellingen, even als alle de andere, zich onder de beschermende hoede bevonden der Europesche meening, heeft die meening niets kunnen baten; de Constitutie, door Engeland verlaten, is door den meineedigen verrader miguel, die haar eerst bezworen had, met den voet getreden, en in het bloed der edelste burgers gesmoord, terwijl duizende anderen in de kerkers versinachten. Het Ministerie wellington, met den beul zijns Volks, miguel, bevriend, kiest openlijk partij voor hem tegen de getrouwe onderdanen van Koningin maria, en, om aan Turkije krachtdadige hulp tegen Rusland te kunnen verleenen, offert het de geheele binnenlandsche staatkunde op, en zet alle posten ook voor Roomschgezinden open; iets, 't welk de onderlinge eendragt, in plaats van die te vestigen, veeleer dreigt te verwijderen.
Wij doen hulde aan de welmeenende bedoelingen des Schrijvers van Europa's Toekomst; maar wij gelooven niet, dat hij het oogmerk, met welks vermelding hij zijn werk besluit, heeft bereikt: de Volken te behoeden voor de verbijstering der Koningen, en de Koningen te behoeden voor het opbruissen der Volken. Wanneer wij zien, wat er al in Europa gebeurt, hoe de edelste mannen voor hunne edele oogmerken en onvermoeide pogingen tot 's Volks welzijn slechts ondank inoogsten, in de negentiende Eeuw zoo goed als vroeger, dan worden wij gedrongen te zeggen: De volmaakbaarheid des menschdoms is toch een schoone - droom. |
|