Studenten Almanak, 1829. Te Leyden, bij L. Herdingh en Zoon. In kl. 8vo. 148 Bl. f 1-30.
Dit jaarboekje, dat door eenige vaderlandlievende kweekelingen der Leydsche Hoogeschool, terstond na de herkrijging onzer onafhankelijkheid, in het laatst van 1813 werd aangevangen, is onafgebroken tot heden toe voortgezet door de zich telkens opvolgende Akademische jeugd. Het bevat, behalve de vaststaande stukken van iederen Almanak, de namen en woonplaatsen der Studenten, de lijst der Leeraren, de volgorde der Lessen, de voortzetting der Geschiedenis van de Hoogeschool, dit jaar vooral belangrijk door de echt humane wijze, op welke een ongelukkig voorval, dat zoo veel gerucht gemaakt heeft, in dezelve wordt beschouwd, en eindelijk eene verzameling van dichtstukjes, onder welke zelfs een Engelsch en een Hoogduitsch, die over het algemeen niet alleen aanmoediging, maar zelfs lof verdienen. De Schipbreuk, de Wees en de Lurley zijn versjes, welke zelfs den Nederlandschen Muzen-Almanak tot grootere eer zouden verstrekken, dan vele andere, die er in worden opgenomen; terwijl het Ontgroeningslied, ΜΗΔΕΝ ΑΓΑΝ, of Niets te veel, getiteld, in deszelfs maker den waarachtigen Dichter bewijst. Heil der Hoogeschole, die de rijpende vruchten der wetenschap zoo weet op te sieren met de bloesems der kunst, en waar liefde voor Vaderland en Verlichting ons tegenademt uit iederen toon der jeugdig dartelende Zanggodin!
In het Meng. van dit No. bl. 263, reg. 21, staat titelst, lees titels; en reg. 27 in gesloten, voor ingesloten.