Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAnekdoten van Napoleon, ter regte beoordeeling van zijne denkwijze, zijn karakter en zijne daden. II Stukjes. Te Groningen, bij W. Zuidema. In kl. 3vo. 260 Bl. f 2-20.‘Anekdoten aangaande napoleon,’ zoo had dit werkje kunnen heeten, en dan ware aan den titel grootendeels (want men vindt ook wel iets, dat niet tot hem behoort) beantwoord. Maar de denkwijze en het karakter en de daden diens mans laten zich uit deze verzameling van allerlei ongelijksoortige Anekdoten, voorondersteld, waaraan wij zeer twijfelen, dat die alle waar zijn, in geenen deele beoordeelen. Wij willen eenige voorbeelden aanvoeren. Het gewigtig Staatsgeheim, I. bl. 60. Men leest hier van talleyrand's verijdeling der voorstellen van caulaincourt, ten voordeele van napoleon's familie. - II, bl. 2. Sire! wijs mij slechts eene grootere som tot onderhouding van uwe stallen aan, en ge kunt zoo vele paarden dood rijden, als ge wilt, zeide caulaincourt eens tot napoleon, toen | |
[pagina 279]
| |
deze zich beklaagde over de langzaamheid der reis. Wat leert men daaruit toch regt beoordeelen? - Wat doet, bl. 53, een verhaal van het akelig lot der Fransche gevangenen in Spanje af ter beoordeeling van napoleon, die hier niet eens te pas komt? ezv. Men mag twijfelen, of sommige Anekdoten wel bewijzen, wat ze naar derzelver opschrift bewijzen moeten. Ons bewijst die over napoleon's tegenwoordigheid van geest, I, bl. 14, en overgang over de brug van Arcole, bl. 15, ja wel groote onversaagdheid, maar ook zekeren roekeloozen trots. En hoe kan, vragen wij, iemand uit deze boekjes regt beoordeeld worden, van wiens kleinmoedigheid, waarin hij zich het leven benemen wilde, bijgeloovigheid en, ja, kinderachtigheid zoo wel verhaald wordt als van zijne grootheid van ziel ezv.; in één woord, van wien veel edels en prijzenswaardigs op zichzelve tusschen veel versoeijelijks staat opgeteekend? Er is hier, bij veel onbeduidends, echter ook een en ander belangrijks en vermakelijks in, zoo als het met zulke verzamelingen gaat. Ze zijn uit een Engelsch werkje van den Heer ireland, naar eene Hoogduitsche vertaling, en uit een Hoogduitsch geschrift, ‘Napoleana,’ ontleend. Voor elk deeltje staat de afbeelding van deze of gene bijzonderheid. Een der aardigste Anekdoten, die echter wel onzen landaard, of liever onzen boerenstand, maar geenszins napoleon, die er met een' langen neus afkwam, kenschetst, willen wij overnemen: | |
‘Napoleon en de Hollandsche Boer.Ga naar voetnoot(*)Napoleon kwam op de reis, welke hij een paar jaren vóór zijnen val naar Holland maakte, in het huis van eenen boer, dat, geheel op zichzelve, aan den oever van de Schelde lag. Twee Adjudanten vergezelden den Keizer. Een van hen zeide tot den boer: “De Keizer komt!” De boer bleef zeer gerust met zijnen pet op het hoofd zitten, antwoordende: “Wat kan mij dat schelen?” Op dit oogenblik treedt napoleon binnen. “Goeden dag, mijn vriend!” De boer neemt zijn petje af, doch blijft zitten, zonder iets meer te doen, dan met de grootste koelbloedigheid het “goeden dag!” te herhalen. Ik ben de Keizer,’ voer napoleon voort. ‘Gij?’ ‘Ja, ik!’ | |
[pagina 280]
| |
‘Dat doet mij pleizier.’ ‘Ik wil u gelukkig maken.’ ‘Ik heb niets noodig.’ ‘Hebt gij dochters?’ ‘Ja.’ ‘Hoe veel?’ ‘Twee.’ ‘Ik wil ze uithuwelijken.’ ‘Neen! dat zal ik zelf wel doen.’ ‘Bij deze woorden, welke napoleon niet weinig verbaasden, keerde hij den boer den rug toe en ging henen.’ |
|