| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Handboek der Christelijke Godsdienst en Kerkgeschiedenis, door Herman Muntinghe; vertaald door J. Muntendam, Predikant te Uithuizen. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1828. In gr. 8vo. XII en 523 Bl. f 4-30.
Dit werk is eene vertaling van des beroemden muntinghe's Historia Religionis et Ecclesiae Christianae, magnam partem ad formam Compendii schroeckhiani in usus lectionum adumbrata, bij denzelfden Drukker ten jare 1818 in het licht verschenen. Deze herinnering wordt door den Nederlandschen titel des werks noodzakelijk gemaakt, alzoo dezelve niet juist is. Het ware echter te wenschen geweest, dat de Vertaler alleen op den titel gezondigd had. Doch hiervan straks nader.
‘Het Handboek,’ zoo begint de Vertaler zijne Voorrede, ‘hetwelk ik thans het vaderlandsch publiek aanbied, werd door wijlen mijnen hooggeschatten Leermeester, herman muntinghe, bijzonder bestemd voor zijne kweekelingen, daar hij hen, blijkens het Voorberigt van hem zelven, van een lastig geschrijf verschoonen wilde. Daar er echter, in onze taal, een zoodanig Handboek van eenen Nederlandschen Geleerden niet bestaat, en velen, welke ook dit werk van den onvergetelijken muntinghe gaarne in hunne moedertaal wenschten te lezen, mij aanzochten, om hetzelve te vertalen, heb ik mij hiertoe te eerder laten overhalen, naarmate de schrijver mij dierbaar was, en ik gaarne alles wilde aanwenden, wat nog ter uitbreiding van het reeds door hem gestichte nut verstrekken kan.’ - De Voorrede van muntinghe is hier weggelaten. Bij het tegenwoordig verslag meent Recensent op de Praefatio van Prof. muntinghe te moeten letten, alzoo de beroemde man zelf het oogpunt aanwijst, waaruit zijn
| |
| |
Akademisch Compendium moet worden beschouwd. Hij was gewoon in zijn onderwijs zich te bedienen van het kort begrip van schroeckh, waarin hij evenwel het eene gedeelte inkortede, het andere ontwikkelde. ‘Coepi itaque,’ dus gaat hij voort, ‘novum quoddam cum Auditoribus meis calamo ab iis excipi solitum communicare compendium, quod ita ad schroeckhianum esset accommodatum, ut et ipsa eius verba reservaverim, ubi nulla ab illo recedendi esset ratio, illud vero, ubi opus videretur, vel universum vel saltem ex parte desererem. Huius autem compendii ex ore meo descriptio cum tantum temporis sibi postularet, ut expositioni eius nimium temporis demeret; consultius duxi illud in gratiam Auditorum inlucem edere, quo illi describendi labore levarentur, mihi autem ipsi uberior explicandi per selectas observationes huius compendii opportunitas daretur. Citationes auctorum, quas singulis paragraphis subiunxit schroeckhius, omisi; utpote quas lectionibus meis reservo.’ Uit dit alles blijkt, dat muntinghe alleen voor zijne Studenten dit Compendium heeft uitgegeven, hetwelk hij, zelfs op den titel, opgaf, als grootendeels naar het werk van schroeckh vervaardigd. Als oorspronkelijk werk komt dus 's mans Compendium minder in aanmerking, dan het geval wezen zou, indien ook de ophelderingen waren medegedeeld, welke muntinghe over dit Compendium gegeven heeft. Hoewel dus eene bloote vertaling van 's mans werk, op het zachtste genomen, ondoelmatig en nutteloos is, zou echter, bij het
mededeelen der zeker belangrijke aanmerkingen, juist daardoor de vertaling hare eigene waarde altijd hebben behouden. Uit dien hoofde namen wij dit geschrift met eenige vooringenomenheid ter hand, daar ons eene vertaling werd beloofd door eenen van 's mans uitmuntende leerlingen, die tweemaal in den Akademischen wedstrijd het goud heeft weggedragen. Over beide deze Commentationes hebben zich de Godgeleerde Bijdragers gunstig uitgelaten, IIde Deel, bl. 906-911.
| |
| |
‘Ik heb mij bevlijtigd,’ dus schrijft de Vertaler, bl. VI, ‘om het oorspronkelijke, zoo veel mogelijk, naauwkeurig te volgen, mij slechts somwijlen, waar de stijl zulks vorderde, eene kleine omschrijving veroorlovende, en er nu en dan eene aanteekening bijvoegende, welke voor den Nederlandschen lezer tot opheldering van den tekst zoude kunnen verstrekken; terwijl ik tevens eenige misstellingen, welke in den druk van de jaargetallen waren ingeslopen, heb trachten te veranderen, verschooning verzoekende voor de zoodanigen, welke er nog in mogten gevonden worden, en die zoo ligt, in een werkje als het onderhavige, zoo als elk deskundige bevroeden kan, bij eene zoo groote menigte van dezelve, de aandacht kunnen ontglippen.’ - Ook dit gedeelte van des Vertalers Voorrede was noodig te worden aangehaald, omdat wij niet alleen hieruit zien, dat wij minder ontvangen, dan wij van eenen leerling, als muntendam van muntinghe is, met eenigen grond konden verwachten, maar omdat wij ook het oogpunt ontdekken, uit hetwelk wij deze vertaling hebben te beschouwen. Over de aanteekeningen van muntendam zeggen wij alleen dit, dat men geen leerling van den beroemden man behoeft te zijn, om dezelve even goed, zoo niet beter en meer gepast bij te te brengen. En nu de vertaling? Ubi testimonia rerum adsunt, non opus est verbis.
Brevia, bl. 6, Brevetten voor Breve's. Libri rituales, bl. 7, boeken, die over kerkplegtigheden handelen. Decretalen, op meer dan ééne plaats, brieven. In operibus antiquariis et diplomaticis gruteri, mabillonii et montfauconii wordt bl. 7 vertaald in de werken van oudheidskundigen en (NB.) staatsmannen, zoo als die van gruter, enz. In de oudheid- en schriftkundige werken, behoorde dit te zijn. Deze opera diplomatica raakten geenszins de diplomatiek onzer dagen, maar bepaalden zich tot het lezen en ontwarren van oud en ongewoon letterschrift, en van de taal, daarin gebruikt. De verkeerde overbrenging van eigene
| |
| |
namen, zoo als b.v. Suevus, Zweed, voor Zwaab, Augustae, Trier voor Augsburg slaan wij over. Livonië voor Lijsland, Bohemië voor Bohemen is ook niet secundum lucam. Muntinghe heeft, als kortberigtschrijver, op de meest mogelijke kortheid zich toegelegd, voor zijne lessen de meerdere ontwikkeling bewarende. Muntendam moest bij het vertalen dit in het oog gehouden, en dáár vooral meerdere vrijheid in het vertalen genomen hebben, waar de beknoptheid van het Compendium hem hiertoe als van zelve drong. De kennis der Kerkelijke Geschiedenis was hem daartoe een geschikt en bruikbaar hulpmiddel. Doch, hoe heeft hij zich hiervan bediend? Muntinghe schreef, pag. 197: ‘Ex his Dominicani, qui et Praedicatores appellabantur, auctore dominico Hispano, anno MCCXXI. mortuo, orti’ cet. Muntendam vertaalt: ‘Aan het hoofd der Dominikanen stond dominicus, een Spanjaard, overleden in 1221.’ Hoe kon iemand aan het hoofd eener orde staan, die toen al 53 jaren dood was? Hij was stichter dier orde. Dit heeft ook muntinghe alleen gezegd. Muntinghe schreef, pag. 202: ‘Gregorium XII et benedictum XIII. tunc simul sacram sibi sedem vindicantes.’ De Vertaler heeft, bl. 319: ‘welke toen beide aanspraak maakten op den heiligen stoel.’ Deze vertaling is noch
naar den aard der gebezigde spreekwijs, noch volgens de geschiedenis juist. Het moest zijn: die te gelijk den heiligen stoel, ieder voor zichzelven, met geweld zochten te behouden. Muntinghe schreef, pag. 204: ‘Pius II antea aeneae sylvii nomine clarus vir fuit eruditus, variisque scriptis in republica literaria celebris, at qui eruditionis laudem inconstantiae dedecore haud parum obscuravit’ cet. De Vertaler heeft, bl. 322: ‘Pius II, die van te voren vermaard onder den naam aeneas sylvius, een geleerd man - - ofschoon hij dien roem zijner verdiensten niet weinig verdonkerde door zijn laakbaar wispelturig karakter’ enz. Dat deze pius zoo wispelturig van karakter was, leert de geschiedenis niet, en zegt Prof.
| |
| |
muntinghe ook niet met het inconstantiae dedecore, hetwelk juister vertaald wordt: door zijne schandelijke onbestaanbaarheid met zichzelven. Van dezelfde soort is ook het volgende, bl. 283: ‘dat hij in het andere het Pelagianisme voorstond.’ Het ‘Pelagianismum sapere’ van muntinghe, p. 178, is toch iets anders.
Onder welke soort het volgende te brengen is, moet de Lezer zelf beslissen.
Muntinghe schrijft, pag. 177: ‘Neque omittendus, qui seculo XII vixit, euthymius zigabenus, Monachus Constantinopolitanus, commentariorum in quatuor Euangelia, et Panopliae dogmaticae fidei orthodoxae non ineptus auctor.’ De Vertaler heeft, bl. 231: ‘Vooral moeten wij niet vergeten eutymius zigabenus, een Monnik van Konstantinopel, die in de 12de eeuw geleefd heeft en ons zijne verklaringen over de vier Evangeliën heeft nagelaten; alsmede’ (arrige aures, Pamphile!) ‘panoplias, een man, die geenszins op eene beuzelachtige (?) wijze over de regtzinnige geloofsleer geschreven heeft.’ Wie der Lezers maar eenig Latijn verstaat, zal hier, in 's mans vertaling, slechts den eerstbeginnenden vermoeden, zonder dat dit nu in de bijzonderheden wordt aangewezen. Doch het verraadt zoo wel onkunde in de taal als in de geschiedenis, dat men uit eene wapenrusting (πανοπλία, uit Eph. VI:13 misschien ontleend, en den Bijbeluitlegger bekend) eenen man maakt. Het Woordenboek van bredie zou hem uit den droom hebben kunnen helpen. Doch nu... Littera scripta manet. Zoo is, om dit hier nog in het voorbijgaan te zeggen, door geschied- en taalkundige dwaling anna commena veranderd in annas commenas, bl. 281, alsof bij muntinghe stond: Annae Commeni, hoezeer Commenae het genus duidelijk aanwijst.
Muntinghe schreef, pag. 178: ‘Haymo - - multorum auctor librorum, praesertim illustrandis scriptis sacris inservientium, in quibus passim hierony- | |
| |
mum sequitur, literalique sensu (sensui) adhaeret.’ De Vertaler geeft hiervoor, bl. 282: ‘Haymo - - een man, die veel geschreven heeft, inzonderheid ter opheldering van den Bijbel, waarin hij hier en daar hieronymus gevolgd en (NB.) den letterkundigen zin nagespoord heeft.’ Het moest zijn: - - volgt, en zich aan den letterlijken zin houdt.
Muntinghe schreef, pag. 194 sq.: ‘Quo validius autem Clericorum, imprimis Paparum, dominatio stabiliretur, iam ab initio huius periodi compilandarum veterum legum ecclesiasticarum studium occasionem dedit confingendarum Decretalium epistolarum Romanorum Episcoporum, a clemente I usque ad seculum VI, impostori cuidam isidori, Hispalensis seculo VII Episcopi, nomen mentito.’ De Vertaler heeft, bl. 309: ‘Opdat nu het oppergezag der geestelijken, bijzonder dat der Paussen, op des te steviger grondslagen zoude rusten, heeft zeker bedrieger, bekend onder den verdichten naam van isidorus, welke in de 7de eeuw Bisschop van Spanje (??) zoude geweest zijn,’ enz. enz. Isidorus Hispalensis (dat is: van Sevilië) was Bisschop in de 7de eeuw; maar de bedrieger nam dien naam later aan, om zoo wel door oudheid als gezag te kunnen misleiden. Ook hier is muntendam op taalkundigen zoo wel als geschiedkundigen doolweg. De leerling, die naar dit Compendium zekerlijk onderwijs ontvangen heeft, verstaat den meester niet, en schreef toch verhandelingen in het Latijn! Ons is dit een raadsel, indien hier muntendam deed, wat hij kon. Deed hij dit niet, dan mag hem dit wel nadrukkelijk worden gezegd. Hoe meer men kan, hoe meer men moet doen, indien men in het openbaar verschijnt, en wel tot eere van eenen geliefden Leermeester. De nog aangeteekende gebreken en leemten in deze vertaling houden wij terug, omdat men nu genoeg weet, op welken prijs dit werk van muntendam behoort te staan.
Indien de bloote vertaling der Synopsis van muntin- | |
| |
ghe eenigzins heiligschennis is tegen den beroemden man, die in de Voorrede en op den titel de bron aanwijst, uit welke hij dit werkje grootendeels heeft geput; wat is dan zulk eene vertaling, als hier geleverd wordt, met weglating van hetgeen muntinghe, ter regte waardering van zijne Synopsis, op titel en Voorrede gezegd heeft? Eheu, iam satis est. |
|