Paaschgeschenkje voor de aankomende Jeugd. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1828. In kl. 12mo. 52 Bl. f :-30.
Met eene gunstige verwachting namen wij dit boeksken in handen en lazen hetzelve ten deele ook met genoegen, doch konden niet nalaten, hier en daar eene aanmerking te maken. Met des Schrijvers wensch, dat de Vrijdag vóór Paschen in ons vaderland gevierd moge worden, kunnen wij zeer wel instemmen. Dood en opstanding des Heeren staan immers in naauw verband. Over het gebruik en misbruik van Zon- en feestdagen ware in het algemeen wel iets te zeggen; of wij echter hierin aan onze Duitsche naburen goede voorbeelden hebben, kan misschien in twijfel getrokken worden. - Onder het lezen van het onderhavige stukje kwam bij ons de vraag op: Waarom spreekt de Schrijver telkens van stillen Vrijdag, en noemt dezen niet liever, met den in ons land gewonen naam, goeden Vrijdag? Wij hebben hier immers geene vertaling of vrije navolging voor ons? Komt het misschien, dat de Schrijver niet verre van de grenzen woont, of welligt veel Hoogduitsch leest? Voorts schijnt het eenigzins tegenstrijdig, dat in een godvruchtig huisgezin, hoedanig een er hier wordt voorgesteld, een knaap van twaalf jaren, die overigens blijken van vatbaarheid en ontwikkeling geeft, nu voor het eerst de onnoozele vraag zoude doen: waarom heet deze dag de stille Vrijdag? Of vierde men misschien thans voor de eerste maal den stillen Vrijdag? De stelling op bl. 15, dat heilig en stil een en hetzelfde is, schijnt ons meer aardig dan waar te zijn. Zulke gezochte spelingen bevorderen geene heldere begrippen, maar kunnen, door het opwekken van zeker verward gevoel, weleens nadeelig werken. Zouden, gelijk bl. 13 wordt verzekerd, de Joden, die bij de kruisiging tegenwoordig waren, en de aardbeving en duisternis voor bewijzen van Gods misnoegen hielden, niet aanstonds geweten hebben, of dit misnoegen den gekruisten jezus dan
deszelfs vijanden gold? Wij twijfelen zeer. Ook hinderde ons, in een werkje, dat vrome indrukken bij de jeugd moet opwekken, zoo als in het voorberigt wordt gezegd, weleens deze en gene min gepaste uitdrukking, die beneden de waardigheid des onderwerps is; b.v. bl. 32: Maria (de Moeder des Heeren) mag eene zoo knappe vrouw geweest zijn, als zij wil; en bl. 39: Dat is koren op den molen van Maria. Die aanmerkingen over het balsemen bij Perzianen, Aethiopiërs, Mexicanen en Egyptenaren hadden, in dit boekje althans, zeer wel gemist kunnen. Of zou het stichting bevorderen, dat de jeugd verneemt, op welke verschillende manieren de Egyptenaren het balsemen verrigtten? Van dien aard is mede, wat bl. 39 gezegd wordt van de vraag, of de vrouwen geschikter voor het Christendom zijn, dan de mannen. - Dit Paaschgeschenkje had dus, naar ons oordeel, gelukkiger kunnen uitvallen; het vinde echter lezers, en stichte zoo veel nut, als het, onder Gods zegen, vermag!
Bockhesch. No. V. bl. 213. reg. 3. staat: (pulpce) moet zijn (pulpac.)