Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
gault lebrun, die, niettegenstaande zij, zoo als men zegt, wat ligt vallen, hem zoo zeer bekoren, dat hij de begeerte niet kan wederstaan, om deze dames, als Cavalier d'honneur, naar Nederland over te brengen en bij ons te introduceren. Maar vertoont hij haar, zoo als papa pigault haar de Fransche wereld ingezonden heeft, dan is het te vreezen, dat de Nederlandsche lei-jonker onder de verdenking zal geraken, dat de kennis met beide Nimfen, door hem, bij rachab, te Jericho, gemaakt is; en om zich daaraan bloot te stellen, daartoe heeft hij te veel achting voor het Nederlandsche publiek. Het gemakkelijkst ware geweest, zich zoo fatsoenlijk mogelijk van de beide Sirenen af te maken. Maar neen, a.m. van v. neemt het heldhaftige besluit, om de twee galante Françaises beide te veranderen in eerbare, zedige Nederlandsche meisjes. Hij klaagt in het Voorberigt, dat dit niet gemakkelijk viel. Wel, man! wij gelooven u gaarne. Een paardenarbeid! Liever met phaëton op den zonnewagen, dan het te beproeven, om zulk een span te dresseren! Maar, wij moeten der waarheid hulde doen, hij heeft het er kostelijk afgebragt, en zijne beide schoonen worden inderdaad gemetamorphoseerd in twee beminnelijke, deugdzame, Nederlandsche vrouwen, en, als zoodanig, onder de veranderde namen anna en antje, ons publiek aangeboden. Indien de Heer a.m. van v. even zoo bekwaam is, om in het werkelijke leven dezelfde verandering daar te stellen, als hier op het papier, dan wenschen wij, bij alle de reeds bestaande verdienstelijke Maatschappijen, zijn Ed. aan het hoofd van eene Maatschappij, Tot zedelijke verbetering van.... zulke vrouwen, als in de Romans van pigault lebrun doorgaans voorkomen. Evenwel wij vreezen, want naturam si furca etc. Maar, in weerwil van deszelfs oorsprong, heeft het verhaal, zoo als het nu is, ons zeer bevallen, is onderhoudend, en doet den kieschen smaak van den Nederlandschen Schrijver eer aan. Daar wij, in de dagbladen, door den Boekhandelaar a. kloots, eene nieuwe overzetting, in onze taal, aangekondigd zien van Il Decamerone di giovanni boccaccio, wenschen wij van harte, dat deze overbrenging met dezelfde behoedzaamheid zal geschieden als dit werkje, opdat, indien dan toch boccaccio in Nederlandsch gewaad moet gestoken worden, de Middeleeuwsche bordeeltaal van den Italiaan niet op nieuw voor den Nederlandschen lezer worde opgedischt. Den Heere a.m. van v. raden wij welmeenend, zijne denkbeelden niet langer te putten uit schriften, van welke hij zelf betuigt, dat ‘godsdienst en zedelijkheid verbieden, dezelve te vertalen.’ Die met pik omgaat, wordt ligt besmet. Hetgeen bij uitsluiting Nederlandsch is in dit verhaal levert zulke onmiskenbare blijken op van vernuft en goeden smaak, dat wij den Schrijver gerust durven aanmoedigen, om liever zijne krachten te besteden tot het vervaardigen van stukken van eigene vinding. |
|