van den dollar wordt in dit Hoofdstuk overal cent genoemd. Beter keuren wij, met van wijk, (in zijn Aardrijkskundig Woordenboek, Art. Noord-Amerika) den naam centime, dewijl er in eene beschrijving van Amerika, in de Nederlandsche taal, minder gevaar is, om deze te verwarren met het honderdste van den Franschen franc, dan met onzen cent, die veel minder is dan de Amerikaansche centime, zijnde eene koperen munt, bedragende het 1/100 van den dollar of f 2, 50 Nederl. - In het Xde Hoofdstuk wordt de Godsdienstige toestand der Vereenigde Staten beschreven.
Bij de optelling der menigvuldige Confessiën dachten wij aan den uitroep van den Franschen restaurateur, die er zich over ergerde, dat de Engelschman alle zijne sauces piquantes versmaadde, en niet anders dan gesmolten boter gebruikte: Quel peuple! une sauce et mille religions. Evenwel toch altijd beter, dan dat het ook hier waarheid zou zijn, wat john bull den Franschman terug verweet: Mille sauces et point de religion. - Het XIde Hoofdstuk handelt over den Regtsgeleerde, zijne betrekking, geregtsposten, enz. In een land, waar, gelijk oudtijds te Athene en te Rome, regtsgeleerdheid en welsprekendheid de krachtigste middelen zijn tot het verkrijgen van roem, ja dikwijls den weg banen tot het bekleeden der hoogste waardigheid in het Gemeenebest, kan het niet anders, of er moet veel aanmoediging bestaan tot derzelver beoefening. In andere vakken van wetenschap moge de Noord-Amerikaan nog niet in alle opzigten gelijken gang houden met het meest beschaafde gedeelte der oude wereld, in het praktische der regtsgeleerdheid en geregtelijke welsprekendheid schijnt hij alle vergelijking zeer goed te kunnen doorstaan. - In het XIIde Hoofdstuk houdt de Schrijver zich bezig met den Koopmansstand. De inhoud van dit stuk bevestigt volkomen, hetgeen de Schrijver zegt: ‘De Amerikaan is, in welke betrekking ook, steeds meer of min koopman. Het karakter van de natie is, in vollen nadruk, merkantiel; zelfs hare regering is dit ook.’ - Het XIIIde Hoofdstuk beschouwt den Landbouwer. In eenen Staat, waar, op deszelfs onbebouwden grond, nog geheele volken zouden kunnen geplaatst worden, moet noodzakelijk de landbouw nog belangrijker zijn dan elders. De beschrijving van den overgang, langs
verschillende trappen, van den kolonist, uit zijnen aanvankelijken staat van ontbering, tot dien van eenen welgestelden farmer, of landeigenaar, is inderdaad belang-