voorgelezene woorden, in derzelver verband, kortelijk verklaren, en u daarbij tevens doen gevoelen, hoe veel redenen jojada en het volk van Juda hadden, om hartelijk te wenschen, dat de Koning joas mogt leven. II. Om, in de tweede plaats, u te doen beseffen, dat wij Nederlanders nog meer redenen hebben, dien hartelijken wensch den onzen te maken, met betrekking tot onzen Koning. III. En eindelijk zal ik u aanwijzen, dat die wensch ons moet opwekken, om ook (cui bono dit ook hier dus gebruikt?) God te danken en om de vervulling van dien wensch te bidden.’ - Dit laatste stuk, als gedeelte der redevoering te kort, voldoet aan de belofte bij de opgaaf niet. De Heer van epen zal de gegrondheid dezer aanmerking erkennen, al voeren wij de tien eerste regels van bl 20 niet aan. Op het overige hebben wij minder aan te merken.
De Heer van den es behandelt Psalm XXI. ‘Naar onze meening,’ dus leest men bl. 12, ‘hooren wij in de zeven eerste verzen van denzelven de priesterschaar in naam des volks Jehova voor de aan david verleende zegepraal danken, en in het 8ste en de 5 volgenden den Koning de overwinning over al zijne vijanden toewenschen, terwijl eindelijk in het 14de vers aan al het verzamelde volk eene bede om vervulling der uitgesprokene wenschen in den mond gelegd wordt. I. In de eerste plaats zullen wij de zeven eerste verzen van den psalm en het losoffer van Israël voor deszelfs Koning beschouwen, om u, naar aanleiding daarvan, tot dankzegging voor het heil aan onzen Vorst bewezen op te wekken. II. Daarna zullen wij onze aandacht op de wenschen en gebeden voor Israëls Koning, in het overige van den Pfalm ontboezemd, vestigen, en u alzoo tot eerbiedige en hartelijke wenschen en gebeden voor onzen Vorst trachten te stemmen.’
Beider geest en strekking zijn overeenkomstig met het gewigtige en heugelijke onderwerp. Welk volk heeft ook meer redenen, dan Nederland, om, bij elken verjaardag zijns Konings, hartelijk te bidden: Lang leve de Koning!?